Proloog

De hand op mijn onderrug verdwijnt en reikt nu plots naar een andere vrouw. Het is niet onlogisch, maar dat neemt niets weg van het feit dat het gigantisch veel pijn doet. Veertig dagen lang waren deze handen mijn anker. Ze hebben me beschermd, voor me gezorgd en me lief gehad. Zonder deze handen was ik er waarschijnlijk nu niet meer geweest.
En ik mis ze meteen.
‘Hey…’ Liam knijpt zacht in mijn schouder, waardoor ik mijn aandacht van het koppel naast me los weet te maken. Ik kan er ook beter niet naar kijken, al zijn de betraande ogen van Liam niet veel beter. Volgens mij heb ik hem nog nooit eerder zien huilen en eerlijk gezegd heb ik geen idee hoe ik erop moet reageren. ‘Shit, Jade. Ik dacht echt dat ik je nooit meer zou zien.’
Hij slaat zijn armen om me heen en ik laat het gebeuren, omdat ik voel dat hij dit nodig heeft. Ik heb dit niet nodig, want ik heb hem niet meer nodig. Het lijkt me echter niet het juiste moment om hem dit te vertellen, want het zal een discussie teweegbrengen waar ik op dit moment geen energie voor heb.
‘Ik heb je zo gemist,’ mompelt Liam in mijn haren, terwijl hij me dichter tegen hem aan trekt. Ik sta hier maar wat, in de meest ongemakkelijke omhelzing allertijden, met een schuinlinkse blik op het koppel naast me. Zij zijn wel blij om elkaar te zien en dat uit zich wederom in fysieke pijn in mijn lijf. Het voelt alsof de afgelopen veertig dagen niet hebben plaatsgevonden, alsof het een ontzettend foute droom was en dit het moment is waarop we ontwaken.
Liam trekt zijn hoofd wat naar achteren en legt zijn handen tegen mijn wangen, waardoor hij mijn aandacht terug naar hem trekt. Zijn duim veegt over mijn jukbeen, langs een traan waarvan ik niet eens wist dat die uit mijn oog was gerold. ‘Het is al goed,’ zegt hij sussend, omdat hij mijn sprakeloosheid en tranen verkeerd interpreteert. ‘Je bent terug.’ Hij glimlacht en zijn ogen stralen niets anders dan liefde uit. De groene kleur voelt vertrouwd, maar niet langer vanwege de juiste reden. Ze laten me nu aan een ander persoon denken, iemand die verboden voor mij is. ‘Ik hou van je.’
Die vier simpele woorden doorbreken de dam, die mijn stortvloed aan tranen tegenhield en Liam trekt me terug tegen zijn lichaam. Anderhalve maand geleden wilde ik deze woorden zo graag uit zijn mond horen. Als hij ze toen had uitgesproken, op die betreffende dag, dan stonden we hier waarschijnlijk niet eens.
Dan was alles anders geweest, omdat ik toen anders was.
Nu is het te laat, want mijn hart is niet langer van hem.
Ik adem diep in als hij me verlost uit zijn knuffel en had niet eens in de gaten dat zijn armen zo verstikkend voelden. Met de wissel die vervolgens plaatsvindt, had ik geen rekening gehouden. Emelie komt voor mijn neus staan en slaat zonder enige terughoudendheid haar armen om me heen, terwijl Liam de persoon omhelst waar ik mijn armen omheen wil slaan.
‘O, meisje toch,’ fluistert ze vlakbij mijn oor. Met haar hand wrijft ze troostend over mijn rug, een gebaar wat inmiddels vertrouwd voor me is. ‘Wat ben ik blij dat jullie terug zijn.’
Ik zou willen zeggen dat ik ook blij ben.
Ik zou willen dat ik opluchting voel.
Maar er raast slechts één emotie door mijn lichaam.
Jaloezie.