Hoofdstuk 11

Haley

 

Zodra ik tijdens het ontwaken besef dat ik in Noah’s bed lig, verschijnt er een automatische glimlach op mijn gezicht. Ik heb geen spijt van vannacht - integendeel - en het voelt om de een of andere reden goed om hier te zijn. Op dit moment zou ik nergens anders willen zijn, want met hem is het gewoon… holy shit, ik wist niet dat dit soort dingen bestonden. Dat je zoiets, zo snel, voor iemand kan voelen.
Het staat los van de seks - al was die in één woord fantastisch - want dit gaat veel verder dan dat. Ik zal altijd een beetje huiverig blijven in het openstellen van mezelf naar iemand anders, vanwege alles wat ik in mijn leven mee heb gemaakt. Bij Noah heb ik echter niet het gevoel alsof hij van plan is om me te kwetsen.
Ik vertrouw hem. Denk ik. Ik durf in ieder geval een poging te doen om hem te vertrouwen.
'Goedemorgen, schoonheid,' hoor ik plots naast me, waardoor mijn glimlach nog breder wordt. Ik draai mijn hoofd en zie op dat moment dat hij naast me op het bed plaatsneemt. Hij heeft een klein, koperkleurig doosje in zijn handen en draait de deksel er vanaf. 'Geef me je handen eens.'
Zodra ik mijn handen onder de het dekbed vandaan heb gehaald, word ik herinnerd aan mijn sessie met de bokszak van gisteravond. Mijn knokkels bevatten donkerrode, opengeschaafde plekken en dat herinnert me aan nog iets, namelijk de reden waarom het nodig was om tegen de bokszak te slaan.
Fuck!
Mijn moeder wordt vandaag van de beademing gehaald, wat hoogstwaarschijnlijk betekent dat ze vandaag haar laatste adem uit zal blazen. Dat moment mag ik niet missen en ik zou het mezelf nooit vergeven als ik daar doorheen heb geslapen.
'Hoe laat is het?' roep ik verschrikt en ik draai verwoed mijn hoofd heen en weer, in de hoop dat ik ergens een klok kan ontdekken.
'Rustig maar.' Noah knijpt in mijn hand en veegt vervolgens een klodder witte zalf over mijn beschadigde knokkels. 'Het is nog vroeg. Hoe laat moet je in het ziekenhuis zijn?'
'Elf uur.'
'Het is pas acht uur, dus je hebt tijd genoeg.' Het kussentje van zijn duim masseert voorzichtig de zalf tegen mijn huid en zijn ogen zijn daar op gericht. Er volgt een korte stilte, waarna hij alsnog opkijkt en zijn mosgroene ogen bedenkelijk in de mijne kijken. 'Hoe voel je je?'
Ik lach wrang en zwakjes, want ik weet niet goed hoe ik op deze vraag moet reageren. Ik kan daarom niets anders doen, dan een sarcastisch antwoord bedenken. 'Bedoel je, los van het feit dat mijn moeder vandaag dood zal gaan?'
'Sorry, stomme vraag.' Hij schudt zijn hoofd en richt zijn blik weer op mijn opengeschaafde knokkels. 'Ik weet niet zo goed wat ik tegen je moet zeggen, behalve dat het gewoon kut is.'
'Ja. Dat dekt de lading wel.' Ik strijk mijn vrije hand door zijn lichtbruine haar, waardoor hij meteen weer opkijkt. Ik wil hem iets vragen, maar nu ik op het punt sta om dat te doen, grijpt angst me naar mijn keel. 'Ga je… Wil je… met me mee naar het ziekenhuis?'
Ik ben bang dat hij het stom vindt, om bij zo een moment aanwezig te zijn. Ergens vind ik het zelf ook stom, maar ik voel gewoon een enorme behoefte aan zijn aanwezigheid — aan zijn steun.
'Natuurlijk, Haley.' Hij trekt me meteen naar hem toe, waardoor mijn wang tegen zijn borstkas geplakt wordt. Zonder enige uitleg van mijn kant, laat hij me al weten dat hij me zal steunen. Ik wist helemaal niet dat dit soort mannen bestonden, maar hij blijft me aangenaam verrassen. 'Ik ga met je mee en daarna blijf ik ook bij je. Zolang als je maar wilt.'


Mijn oma is overduidelijk niet zo blij met Noah’s aanwezigheid, maar dat kan me voor de verandering helemaal niets schelen. Ik ben namelijk ook alles behalve blij met mijn oma — en haar beslissing om mijn moeders leven vandaag te beëindigen.
Natuurlijk is het niet geheel mijn oma’s schuld, want gedurende de afgelopen dagen werd er bij mijn moeder geen hersenactiviteit meer gemeten. De kans dat ze ooit nog zal ontwaken is minimaal en als ze wel zou ontwaken, dan zou haar leven mensonwaardig zijn.
Ze zou een kasplantje worden, iets wat mijn moeder volgens mijn oma nooit gewild heeft.
Ik vind het lastig om daar een mening over te hebben, aangezien ik geen flauw benul heb van mijn moeders wensen op dat gebied. We hebben nou eenmaal nooit dat soort gesprekken gevoerd… en nu kan dat ook niet meer.
Een van de verpleegkundigen op de intensive care afdeling is op dit moment alle slangetjes los aan het koppelen en ik kijk toe zonder te knipperen. Ik ben namelijk bang dat zodra ik knipper, er een traan uit mijn ogen zal vallen en wanneer dat gebeurt, ben ik bang dat er een sluis wordt opengezet. Ik wil niet huilen, omdat ik weet dat ik dan voorlopig niet meer zal stoppen. Daarnaast zal het me niet helpen, want ik zal me geen seconde beter voelen.
Ik moet hier gewoon doorheen.
Ik moet sterk zijn.
Ik moet mijn tranen in bedwang houden.
Ik voel Noah’s hand in de mijne bewegen en waarschijnlijk komt dat, doordat ik zijn hand al gedurende een aantal minuten helemaal fijnknijp. Het liefst zou ik nu mijn excuses aan hem aanbieden, maar dat betekent dat ik mijn hoofd moet draaien - dat ik moet bewegen - en dat kan ik niet. Niet zonder te breken.
Mijn blik is op het gezicht van mijn moeder gefixeerd en in mijn hoofd bid ik - ook al ben ik helemaal niet gelovig - dat ze haar ogen alsnog opent. Er bestaan medische wonderen, dat wéét ik gewoon, dus waarom kan mijn moeder niet een van die zeldzame gevallen zijn? Waarom krijgen we niet nog wat meer tijd? Want o god… ik zou mijn tijd met haar nu zo anders besteden. Ik heb zo veel spijt van de voorbijgaande jaren, waarin ik haar levensstijl alleen maar heb veroordeeld.
Ik wil het goedmaken.
Please God - of wie dan ook - geef me die kans.
Alsjeblieft.
Ik heb meer tijd nodig.
Maar die krijg ik niet, want nadat de verpleegkundige de beademingsslang los heeft gekoppeld en het irritante geluid van de piepende monitor uit heeft gezet, adviseert hij ons om afscheid te nemen. Ik weet alleen niet hoe ik dat moet doen, dus ik sta maar wat naast haar bed, starend naar het gehavende gezicht waar mijn moeder onder verscholen zit.
Niemand weet wat er precies met haar gebeurd is. Ze is op straat gevonden door een voorbijganger die 112 heeft gebeld. De politie vermoed dat er sprake is van straatroof, ofwel dat ze met geweld overvallen is door een onbekende dader — of daders. Ikzelf vermoed dat haar alcoholconsumptie vast een rol heeft gespeeld. Misschien heeft ze ruzie gekregen en heeft diegene haar bestolen. Of misschien is ze stomweg gevallen en bewusteloos geraakt, waarna iemand haar van haar spullen beroofd heeft.
Ik weet het niet en we zullen waarschijnlijk nooit achter de gehele waarheid komen, aangezien mijn moeder het ons niet meer kan vertellen.
Mijn oma is de hele ochtend koud en afstandelijk geweest, maar ik zie dat ze het steeds moeilijker heeft nu het afscheid met mijn moeder - haar dochter - steeds meer nadert. Ze neemt plaatst op de stoel naast het bed en pakt de hand van mijn moeder stevig vast. Ik hoor een snik, maar er is verder weinig zichtbaar van haar verdriet. Ze doet - net als ik - haar uiterste best om haar muurtjes omhoog te houden.
Ik richt mijn blik weer op mijn moeder en probeer de moed te verzamelen om nog iets tegen haar te zeggen. Het liefst zou ik willen zeggen dat ik van haar hou, omdat ik me de laatste keer dat ik die woorden tegen haar uit heb gesproken niet meer kan herinneren. Het lukt me echter niet, want alleen al door de gedachte aan die woorden, beginnen mijn tranen tegen mijn oogkassen te drukken.
Ik hou van je, mam.
Het spijt me.
Verdomme.
Mijn ademhaling en hartslag versnellen, terwijl ik zie hoe die van mijn moeder steeds langzamer wordt, totdat… het helemaal stopt. Ik staar naar haar borstkas - voor ik weet niet hoe lang - in de hoop dat ik hem weer omhoog zie gaan. Het gebeurt echter niet, want haar laatste adem is uitgeblazen en begint langzaam op te lossen in de lucht om ons heen.
Het is voorbij. Helemaal voorbij. Al kan ik dat op dit moment nog niet beseffen.
Dag, mama.