Hoofdstuk 15

Ik bijt nerveus op de nagel van mijn wijsvinger en staar uit het autoraam, alsof ik op die manier enig idee heb waar we naartoe gaan. Vandaag ga ik Noah’s familie voor het eerst ontmoeten en ondanks dat zijn ontspannen houding me geen enkele reden geeft om nerveus te zijn, pies ik zowat in mijn broek. Ik heb geen idee wat ik kan verwachten en er spookt slechts één vraag door mijn hoofd: wat als ze mij niet mogen?
'Gaat het?' Noah knijpt zacht in mijn dijbeen en wanneer ik een blik opzij werp, zie ik dat hij geruststellend naar me glimlacht. 'Je hoeft niet zenuwachtig te zijn, want ze zullen je sowieso geweldig vinden.'
Ik bijt op mijn lip en sla mijn ogen neer. ’Hoe weet je dat?’
'Ze zullen hoe dan ook blij zijn dat ik eindelijk iemand mee naar huis neem. Dus al was je de meest verschrikkelijke persoon op aarde…' Ik hef meteen mijn hoofd en kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Wat je niet bent,' verduidelijkt hij grinnikend. 'Maar zelfs dan zouden ze je geweldig vinden, Haley. Weet je waarom?' Hij strijkt met zijn wijsvinger langs mijn kaak. 'Omdat ík je geweldig vind.'
Het is geruststellend dat dit niet alleen mijn eerste keer is, maar dat het voor hem ook geheel nieuw is om iemand aan zijn ouders voor te stellen. De enige persoon die soort van mijn vriendje was, was Kelvin - mijn vroegere buurjongen - en die kende mijn hele familie al, voordat we met elkaar begonnen te rotzooien. Verder ben ik nooit eerder met iemand close geweest op deze manier.
'Maak je geen zorgen, kleintje.' Hij geeft een plagende por tegen mijn arm en draait zijn auto vervolgens naar rechts. Mijn blik wisselt zich verbaasd af tussen hem en het uitzicht door het zijraam. 'Wat?'
'Ik eh…' Om de een of andere reden lukt het me niet om de meest logische conclusie te trekken, waardoor ik waarschijnlijk een ontzettend domme vraag stel. 'Heb je door dat je nu een woonwagenkamp op rijdt?'
'Ja, Haley.' Hij werpt een korte blik naar me en ik twijfel of ik hem nu beledigd heb met mijn vraag. 'Is dat een probleem voor je?'
'Nee.' Ik lach, al weet ik niet precies waarom ik dat doe. Om de een of andere reden ben ik opeens ontzettend nerveus en ik heb geen idee waar dat vandaan komt. 'Woont je moeder hier?'
Hij humt bevestigend en zegt verder niets.
Shit. Volgens mij heb ik hem echt beledigd. 'Sorry,' verontschuldig ik me.
'Sorry?' Hij werpt me wederom een korte blik toe en draait zijn auto weer naar rechts, ditmaal om hem ergens te parkeren. 'Waarom zeg je sorry?'
'Nou, omdat ik zo…' Ik kijk vertwijfeld naar buiten en voel nog steeds diezelfde zenuwen. Het slaat nergens op, want het kan me helemaal niets schelen dat de moeder van Noah hier woont — of dat hij hier wellicht wel is opgegroeid. 'Ik wist niet dat je… of dat je moeder… Je hebt niets hierover gezegd.'
'Had ik dat moeten doen?' De auto is inmiddels geparkeerd en hij haalt de sleutel uit het contact. We doen echter beiden geen poging om uit te stappen.
Ik, omdat ik niet durf.
Hij, omdat hij mij aanstaart en overduidelijk wacht op een reactie van mij.
'Ik ben gewoon… verbaasd,' zeg ik, zonder hem aan te kijken. Vervolgens ga ik over op een fluistertoon, alsof ik bang ben dat iemand me kan horen. 'Ik ben nog nooit op een kamp geweest en… mijn oma zegt altijd dat kampbewoners asociaal zijn.' Zodra ik die woorden uit heb gesproken, verschijnt het schaamrood op mijn kaken. O mijn god. Ik wil niet weten wat Noah nu van mij denkt. 'Sorry,' voeg ik daarom ook nog toe, omdat het me echt spijt.
Ik hoor dat hij grinnikt en die reactie verbaast me. Helaas helpt het niets om mijn gekmakende zenuwen te kalmeren. Ik hoor dat hij zijn portier opent en een koele windvlaag stroomt de verwarmde auto binnen. Ik zit nog steeds op mijn stoel, met mijn blik naar beneden gericht. 'Stap uit, Haley,' zegt hij, waarna het portier met een knal dichtvalt.
Ik adem diep via mijn neus, alsof ik dat nodig heb om moed te verzamelen, en open vervolgens mijn portier. Wanneer ik een blik opzij werp, zie ik dat Noah inmiddels vlakbij staat en zijn hand naar me uitstrekt. 'Ben je niet boos op me?' vraag ik vertwijfeld.
'Het is geen nieuws voor me dat je oma een vreemde vrouw is, Haley.' Hij beweegt zijn hand in een ongeduldig gebaar, als teken dat ik hem aan moet nemen. 'Kom. Ze vreten je heus niet op.'
Ik beweeg mijn hand naar boven en voordat ik goed en wel zijn hand vast heb gepakt, heeft hij me al overeind getrokken. Onze lichamen bevinden zich vlak voor elkaar en ik moet mijn hoofd helemaal in mijn nek leggen, om hem aan te kunnen kijken. 'Sorry,' zeg ik alweer.
'Als je nou nog één keer sorry zegt…' Hij knijpt zijn mosgroene ogen naar me samen en de intense manier waarop hij naar me kijkt, zorgt ervoor dat ik automatisch slik. Niet omdat ik bang voor hem ben, maar omdat ik me moet beheersen om hem niet te bespringen. Hij buigt een beetje voorover, zodat zijn mond zich vlak naast mijn oor bevindt. '… dan zal ik je vanavond eens laten zien hoe asociaal ik kan zijn.'
Ik grinnik en voel de spanning uit mijn lichaam wegtrekken. Opeens ben ik een stuk minder zenuwachtig — dankzij hem. 'Sorry,' fluister ik terug, gevolgd door een kleine giechel.
'O, Haley…' Hij schudt tuttend zijn hoofd en probeert er serieus bij te kijken. Hij faalt er net zo hard in als ikzelf. 'Daar ga je spijt van krijgen.' Hij zet een stap naar achteren en trekt mij aan mijn hand achter zich aan. 'Kom. Mijn moeder wacht op ons.'