Hoofdstuk 8

Noah

 

De regen valt met bakken uit de lucht, terwijl ik mijn auto in een van de parkeervlakken voor mijn appartement inparkeer. Het is donker en koud buiten, wat mijn klamme, bezwete lichaam nog meer laat afkoelen. Mijn training van zojuist was loeizwaar en uitputtend en ik kan niet wachten om zometeen mijn pijnlijke spieren te kalmeren onder de warme stralen van mijn douche.
Zodra ik uit mijn auto ben gestapt en mijn portier dicht heb gegooid, trek ik een sprint richting mijn voordeur. Ik ben meer dan verbaasd om Haley daar in de duisternis onder mijn afdak aan te treffen. Het is niet zo dat ik haar vergeten ben - fuck, dat zou ik niet eens kunnen - maar na bijna een week niets van haar te hebben gehoord, was zij wel de laatste persoon op aarde die ik hier had verwacht.
'Hey…' Ik geef haar een knikje en strijk mijn natgeregende haar naar achteren. De donkere kringen rondom haar pikzwarte ogen geven haar een verslagen uitstraling en ik vermoed dat dit alles te maken heeft met de huidige toestand van Chantal. 'Alles oké?'
Ze schudt zonder iets te zeggen haar hoofd, waardoor een steek van medeleven zich door mijn borst boort. Haar onderlip trilt lichtjes, maar ik weet niet zeker of dat veroorzaakt wordt door de kou, of door haar gemoedstoestand.
'Kom naar binnen,' opper ik, zonder vragend te klinken. Ik leg mijn hand op haar schouder - alsof ik bang ben dat ze anders weg zal rennen - en steek mijn huissleutel in het slot van mijn voordeur. 'Het is veel te koud om hier buiten te blijven staan.'
Ik begeleid haar via de trap omhoog naar mijn appartement en al die tijd zwijgen we beiden.  Het is een bewuste keuze om niet meteen naar haar moeder te vragen, want ik ga er vanuit dat ze er zelf wel over zal beginnen als ze het erover wilt hebben. De pijnlijke blik in haar ogen vertelt me namelijk dat het verdriet - wat de huidige situatie ook mag zijn - op dit moment nog te rauw is, om er een geforceerd gesprek over te voeren.
'Wil je wat drinken?' vraag ik, zodra we boven zijn en ik mijn sporttas op de keukenvloer heb gegooid.
Ze knikt slechts kort en laat vervolgens - nog steeds zwijgend - haar blik door mijn appartement gaan, alsof het de eerste keer is dat ze hier is. Ik vermoed echter dat ze dit doet om oogcontact met mij te vermijden.
Ik twijfel even of ik haar een glaasje water aan moet bieden of iets sterkers, maar ik besluit uiteindelijk toch voor de tweede optie te gaan. Ze ziet er namelijk wel uit alsof ze een borrel kan gebruiken.
Ze kijkt echter huiverig, wanneer ik een glas gevuld met Goldstrike voor haar neus houdt. Vervolgens opent ze eindelijk haar mond, zodat ik de heerlijke klank van haar honingzoete stem weer hoor. Ze klinkt ditmaal wel een stuk meer schor, alsof ze de voorbijgaande dagen veel heeft moeten huilen. ’Ik heb me de vorige keer nogal misdragen, dus ik weet niet of ik…'
'Je hoeft je in mijn bijzijn niet zo netjes te gedragen, Haley,' onderbreek ik haar. 'Laat het los en doe waar je zin in hebt. Ik veroordeel je niet.'
Na een klein, onzeker knikje, neemt ze alsnog het glas van me aan. Ze slaat haar ogen neer en slikt een paar keer. ’Ik was altijd bang dat ik te veel op mijn moeder ging lijken, als ik alcohol drink.’
Ik wist dat ze het onderwerp moeder vanzelf wel ter sprake zou brengen, zonder dat ik haar daarin hoef te pushen. De verleden tijd die ze in haar woorden gebruikt, laat me vermoeden dat het meest ernstige scenario is uitgekomen.
Ik besluit er nog niet verder op door te vragen en haar de ruimte te geven om zelf te aan te geven waar ze het over wil hebben. ’We lijken nou eenmaal af en toe op onze ouders, zonder dat we dat zelf willen.’
'Misschien lijk ik ook wel op mijn vader,' zegt ze zachtjes, waarna ze aan het glas Goldstrike nipt. Nadat ze de vloeistof door heeft geslikt, trekt ze een vies gezicht, maar ze neemt vervolgens wel nog een slok. 'Ze heeft hem tijdens een vakantie in Griekenland ontmoet. Verder weet ik helemaal niets over hem.'
Dat verklaart wellicht hoe Haley aan haar donkere haren en ogen komt, aangezien haar moeder en oma deze genen niet lijken te bezitten.
'Tegen de meeste mensen vertel ik dat hij er vandoor is gegaan toen mijn moeder zwanger was…' Ze lacht zwakjes en schudt vervolgens haar hoofd. 'Waarschijnlijk probeerde ik daarmee het gedrag van mijn moeder goed te praten. Dat ze zo is, omdat ze het moeilijk heeft gehad en veel mee heeft gemaakt. Maar, weet je…' Ze heft haar hoofd en haar donkere ogen ontmoeten - voor het eerst sinds ik haar voor mijn voordeur aantrof - de mijne. Ze zijn glazig en stralen een mengeling van boosheid, verdriet en wanhoop uit. 'Ze heeft het helemaal nooit moeilijk gehad. Ik heb geen idee waarom ze zo is.'
Dat ze nu weer in de tegenwoordige tijd spreekt, is behoorlijk verwarrend.
'Doet het er toe?' vraag ik. 'Maakt het een verschil als ze er wel of niet een reden voor heeft?'
Ze blijft even stil en kijkt peinzend richting mijn keukenvloer, alsof ze oprecht na moet denken over mijn vraag. 'Ik weet het niet. Voor andere mensen misschien wel.'
'Fuck die andere mensen. Ik vraag het aan jou.'
'Nee.' Ze glimlacht zwakjes - nog steeds met haar blik richting de keukenvloer gericht - en schudt haar hoofd. 'Voor mij maakt het niets uit. Ik begon me pas af te vragen waarom ze zo was toen andere mensen dat aan mij vroegen. Ik weet eerlijk gezegd niet beter dan dat mijn moeder nou eenmaal zo is, zoals ze is.'
'Dan kun je dus ook stoppen met haar gedrag goed te praten…' Ik neem plaats op een hoek van mijn keukentafel en haal mijn schouders op. '… ze is nou eenmaal zo.'
Ik weet niet zeker of ik het woord is kan gebruiken, aangezien ik geen idee heb of Chantal überhaupt nog wel in leven is. Haley knikt echter en corrigeert me niet, dus ik ga er vanuit dat dat wel het geval is.
'Ben je net wezen sporten?' vraagt ze, met haar blik op mijn sporttas gericht. Ik zou graag nog even door willen gaan over het onderwerp moeder, maar ik laat die keuze geheel bij haar. 'Wat doe je voor iets?'
'Vechtsport,' antwoord ik. 'Kickboksen.'
'Aha, vandaar dat ding…' Ze geeft een knikje richting de bokszak in mijn woonkamer, waar ze zich de vorige keer toen ze hier was bijna aan bezeerde. 'Ik vroeg me al af waarom iemand zoiets lelijks midden in zijn woonkamer zou ophangen.'
Ze klinkt opeens behoorlijk snobistisch en ik kan het niet laten om haar daar op te wijzen, ondanks haar verdriet. ’Goh, wat fijn dat jij ook totaal niet veroordelend bent, Haley.’
'Dat was niet mijn bedoeling,' mijmert ze verontschuldigend. Ze slaat haar linkerhand voor haar ogen en ademt hoofdschuddend in. 'Soms klink ik echt net als mijn oma. Sorry. Ik veroordeel je niet. Echt niet.'
'Het is al goed.' Ik duw mezelf weer van de keukentafel en pak het glas Goldstrike - welke ze inmiddels al voor de helft achterover heeft geklokt - uit haar hand. 'Ben je links- of rechtshandig?' vraag ik haar, terwijl ik het glas op de keukentafel zet en vervolgens haar pols vastpak, om haar mee te trekken richting de bokszak.
'Eh… wat?' Ze stribbelt een klein beetje tegen, maar het kost me geen enkele moeite om haar kleine lichaam vooruit te trekken. Ik herhaal mijn vraag en positioneer haar vervolgens voor de bokszak. 'Ik eh… links. Denk ik?'
'Schop je schoenen uit,' zeg ik na een blik te hebben geworpen op de gehakte enkellaarsjes om haar voeten. Ik ga achter haar staan en leg mijn handen op haar schouders, om haar zo te draaien dat haar rechterbeen voor staat. 'Haley, je schoenen,' zeg ik nogmaals, als ze me over haar schouder heen verward aan blijft kijken.
'Wat ga je doen?' vraagt ze, terwijl ze met haar rechtervoet de hak van haar linkerlaars tegenhoudt en haar schoen uittrapt. Dat ze daardoor tegen me aan leunt, vind ik absoluut niet erg.
'Ik niets…' Ik schuif met mijn voet haar schoenen naar links en positioneer haar vervolgens opnieuw, zodat haar rechterbeen naar voren staat. 'Jij daarentegen…' Ik geef een voorzichtig schopje tegen haar onderbenen, dat net hard genoeg is om haar voeten iets uit elkaar te verplaatsen en ze in een stabiele houding staat. Ik pak haar beide polsen vast en breng haar handen - die ze inmiddels tot kleine vuistjes gebald heeft - omhoog, tot naast haar kaken. '… gaat dit stomme ding slaan.'
Ik heb zo een vaag vermoeden dat ze wel wat frustratie kwijt kan raken en ik weet dat slaan tegen een bokszak daar enorm bij kan helpen. En ja… ik geef toe dat het contact van haar lichaam tegen het mijne ook absoluut niet verkeerd is.
'Ik weet niet of ik dit wel…' Ze valt stil, omdat ik haar linkervuist naar voren breng, totdat deze de bokszak zachtjes raakt. Haar zachte gegiechel klinkt als muziek in mijn oren. 'Dit is toch geen slaan?'
'Sla dan zelf.' Mijn mond bevindt zich vlakbij haar oor en ik moet me inhouden om mijn lippen niet tegen haar huid te drukken. Dit is echter niet het juiste moment, want ze heeft overduidelijk wel iets anders aan haar hoofd. Ik zet een stap opzij, sla mijn armen over elkaar en kijk haar afwachtend aan. Ik geef haar een knikje, aangezien ze me aankijkt alsof ze mijn toestemming nodig heeft om los te gaan. 'Doe maar.'
Er volgt een onzeker tikje met haar rechtervuist en even later eentje met haar linkervuist.
Ik besluit om haar eigen woorden tegen haar te gebruiken, in de hoop dat het haar enigszins uit de tent lokt. ’Dit is ook geen slaan, Haley.'
Ik krijg een korte, geërgerde blik, maar het resulteert wel in een hardere tik van haar linkervuist. Het liefst zou ik haar nu willen adviseren hoe ze haar lichaam beter in kan draaien en op die manier harder kan stoten, maar ik denk niet dat ze staat te wachten op mijn goedbedoelde adviezen. 'Goed zo,' zeg ik in plaats daarvan, ondanks haar tenenkrommende slagtechniek. 'Nog een keer.'
Er volgt een zucht - alsof ze mijn opmerking vervelend vindt - maar ze stoot vervolgens nog een keer met haar vuist tegen de bokszak… en nog een keer. En nog een keer. Totdat ze meermaals haar beide handen tegen de zak slaat.
Ze begint langzaamaan los te komen en ook al weet ik vrij zeker dat ze zometeen pijn aan haar knokkels zal hebben, ik denk dat de noodzaak om nu haar frustraties eruit te gooien even belangrijker is. Het verhoogde tempo van haar vuisten en haar rood aanlopende hoofd bevestigen dat vermoeden.
Ik laat haar gewoon haar gang gaan en sta zwijgend aan de zijlijn te kijken naar haar oplopende frustratielevel. Dat ze nog geen minuut later instort, verbaast me niets — ik was eerlijk gezegd al op dit moment aan het wachten.
'Kutwijf!' schreeuwt ze vanuit het niets, terwijl ze nog een paar keer zonder al te veel kracht tegen de bokszak slaat. Het lukt haar niet langer om haar tranen binnen te houden en haar knieën beginnen letterlijk te knikken. Voordat haar lichaam daadwerkelijk instort, sla ik mijn armen om haar middel en trek haar tegen me aan. 'Ik haat je!'
Ik ga er vanuit dat deze woede naar haar moeder gericht is, ook al heb ik geen idee van wat er zich in de afgelopen week allemaal af heeft gespeeld. Het doet er voor mij ook niet toe, want ik wil er gewoon voor haar zijn. Ik laat haar huilen, snotteren en krijsen in mijn armen, zonder verder iets te zeggen… want op dit moment bestaan er geen woorden waarmee ik haar gerust kan stellen.
'Z-ze w-w-wil… haar ge-gewoon… d-dood… laten g-g-gaan,' komt er vervolgens stamelend en amper verstaanbaar uit haar mond. Ik begrijp er niets van, totdat ze uitspreekt: 'M-mijn… oma…'
Blijkbaar is haar woede dus helemaal niet op Chantal gericht.
'Hoe bedoel je?'
Ze haalt snotterend haar neus omhoog en ademt met kleine, schokkende ademstootjes in. ’Z-ze laat h-haar… m-m-morgen van d-de… be-beademing… h-halen.'