Hoofdstuk 3

De snelheid van de auto neemt toe en de slaande geluiden tegen de ramen volgen zich in een razend tempo achter elkaar op. Alle geluiden worden echter overstemd door mijn eigen geschreeuw en het panische geroep van onze taxichauffeur. Het klinkt als een of ander gebed en dat wakkert mijn angst nog meer aan.
Een harde bonk brengt ons tot stilstand en mijn lichaam vliegt naar voren. Gelukkig bewegen mijn armen in een reflex naar voren, waardoor ik voorkom dat ik vol met mijn gezicht tegen de stoel voor me klap. Alsnog doet het pijn aan mijn nek en schouders en dwarrelt er meteen een duizelig gevoel door mijn hoofd.
Voor heel even ben ik opgelucht, omdat het lijkt alsof het voorbij is. Dan begint de auto echter weer te bewegen, in een voorover kantelende beweging. Het voelt alsof we ons op het hoogste punt van de Goliath begeven en ieder moment de vrije val naar beneden kunnen maken. Dit is echter geen ritje in een achtbaan, waarbij we zometeen met een lach op ons gezicht uit zullen stappen.
Dit is echt… en doodeng.
Mijn bovenarm wordt vastgepakt en binnen een fractie van een seconde word ik met zoveel kracht de auto uit geslingerd, dat het meteen pijn doet aan mijn hele linkerkant. Ik beland met een harde klap op iets, of iemand. Het gebeurt allemaal zo snel dat mijn brein het niet kan registreren. Het enige wat ik voel, is dat ik word vastgehouden en verder rol, totdat mijn rug een vochtige ondergrond raakt en mijn luchttoevoer afgekneld wordt door een zwaar gewicht.
Er klinkt een oorverdovende knal en andere geluiden die ik niet meteen thuis kan brengen, alsof er iets knakt en fladdert. ‘Jade?’ hoor ik daarna. De handen van Josh tasten ruw mijn gezicht af en zijn vinger prikt bijna in mijn oog. ‘Ben je in orde?’
Mijn antwoord bestaat uit een gepijnigde kreun.
‘Heb je ergens pijn?’
De duisternis om ons heen wordt opgeheven door de telefoon van Josh, waarvan hij het oplichtende beeldscherm vlak voor mijn gezicht houdt. Ik knijp mijn ogen samen kijk recht tegen de tieten van een of ander mokkel die een veel te kleine bikini draagt, de achtergrondfoto van Josh. Geweldig. Ik probeer hem van me af te duwen. ‘Je plet me!’
‘Oké, rustig…’ De druk op mijn lijf vermindert, als ik Josh met moeite opzij zie schuiven. Er ritselt van alles onder ons en nu hij van me af is, zie ik dat er overal om ons heel bladeren en takken zijn. Verder zie ik niets, helemaal niets, maar het besef van wat er gebeurd is, komt nog niet bij me binnen. ‘Fuck…’ Josh kijkt om zich heen en lijkt dezelfde ontdekking te doen.
‘Waar is onze taxi?’ vraag ik beduusd, nu ik me realiseer dat het voertuig nergens te bekennen is.
‘Ik weet het niet. Ik…’ Josh komt overeind en neemt zo ook de enige bron van licht met zich mee. Een golf van paniek valt over me heen als hij een paar stappen bij me vandaan zet, maar ik laat me niet kennen. Op de plek waar Josh staat lijkt er namelijk een eind te komen aan het grote web van bladeren en takken en dat geeft me hoop. ‘Godver…’ Hij komt weer dichterbij, omdat hij een snelle stap naar achteren zet.
Een stekende pijn aan de achterkant van mijn bovenbeen zorgt ervoor dat ik mijn hand er naartoe breng. Ik strijk er overheen en voel dat mijn vingers nat worden.
‘Niet die kant op gaan,’ vertelt Josh me, terwijl hij nog steeds met het licht van zijn telefoon om zich heen schijnt. Nog steeds is er niets anders te zien dan groen. ‘Er is een afgrond, maar ik kan niet zien hoe diep het is. Ik denk dat onze taxi daar…’ Zijn licht schijnt nu in mijn richting, waar ik probeer op te maken wat de nattigheid op mijn hand is. ‘Shit, Jade, je bloedt.’
Hij knielt voor me neer en inspecteert mijn hand met het licht van zijn telefoon. Ik weet niet goed waarom ik niets zeg, maar het lukt me nou eenmaal niet om geluid te produceren. Ik zit daar maar wat, toe te kijken hoe Josh wanhopig op zoek is naar een wond op mijn hand die er niet is.
‘Gaat het? Heb je pijn? Waar komt het bloed vandaan?’ Zijn vragenvuur komt bij me binnen, maar niets in mijn lichaam maakt aanstalten om te reageren. Het wordt volledig in beslag genomen door de overuren die mijn brein maakt om te beseffen wat er aan de hand is. ‘Jade!’ Josh pakt een van mijn schouders vast en rammelt me voorzichtig maar stevig door elkaar, terwijl hij met zijn andere hand zijn telefoon omhoog blijft houden. ‘Zeg verdomme iets!’
‘Ik heb geen pijn,’ fluister ik beduusd. ‘Waar is onze taxi?’
‘We hebben een ongeluk gehad.’ Hij pakt mijn hand weer vast en houdt deze omhoog, zodat mijn rood gekleurde vingers zich in mijn zicht bevinden. ‘Waar komt dat bloed vandaan, Jade?’
‘Mijn been,’ piep ik.
Zijn verlichte telefoon verplaatst zich meteen naar mijn benen, die op een natte, modderige en bebladerde bodem liggen. ‘Waar? Ik zie niks. Waar, Jade?’
Een snik verlaat mijn mond en het lijkt alsof dat kleine momentje van zwakte de dam naar mijn tranen doorbreekt. Er volgt nog een snik en nog een, steeds sneller opvolgend na elkaar. Het heeft helemaal niets met mijn been te maken, want die snee – of wat het ook is – doet echt amper pijn. De adrenaline van zojuist begint echter mijn lichaam te verlaten en maakt plaats voor angst en paniek. ‘W-waar zijn w-we?’ stamel ik tussen mijn snikken door, terwijl Josh nog steeds de dokter probeert uit te hangen en mijn benen inspecteert. Als hij niet reageert, voegt boosheid zich ook nog aan mijn emoties toe. ‘Josh, waar zijn we?!’
‘Ik weet het niet!’ snauwt hij net zo hard terug. Zijn harde stem trekt me in één keer weg uit mijn beklemmende staat van angst en paniek. Gelukkig staakt hij zijn zoektocht naar de bron van mijn bloed en zakt neer op zijn knieën. ‘Ergens in een fucking rimboe of zo. Onze taxichauffeur is van de weg gereden. Ik denk dat we terug moeten lopen in de richting waar we vandaan kwamen.’
De informatie komt in flarden bij me binnen. Rimboe, van de weg gereden, teruglopen. ‘Oké,’ zeg ik knikkend, niet van plan om me opnieuw over te geven aan mijn paniek. Boosheid is beter, want daar kan ik kracht uit putten. ‘Die klootzak had gedronken. Ik rook het toen ik in de taxi zat, maar jij…’ Ik druk mijn kaken zo hard tegen elkaar, dat het pijn doet aan mijn wangen. Mijn woede heeft zich verplaatst en richt zich nu volledig op Josh. 'Jij zorgde ervoor dat ik niet uit kon stappen!’
‘Waarom stapte je ook alweer in die taxi?’ vraagt hij op een spottende toon. ‘Volgens mij vond jij het nodig om de hele tijd ruzie te maken met mijn zoon. Als dat niet aan de hand was, dan—’
‘Jij hebt een of andere slet geneukt op de wc!’ schreeuw ik over hem heen, ook al staat dat voorval los van de ruzies tussen Liam en mij.
‘Pijpen is geen neuken, Jade,’ roept hij terug, alsof die kleine misvatting over de gebeurtenis zijn hele gedrag goedpraat. Hij is en blijft een smeerlap die zijn vrouw bedriegt. ‘Misschien zou je die mond van jou daar ook eens voor moeten gebruiken, in plaats van er alleen maar mee te zeuren!’
Op dit moment valt die mond waar hij het over heeft wagenwijd open. ‘Gadverdamme, wat ben jij een—’
‘Hou op.’ Hij laat de hand waarin hij zijn telefoon vasthoudt zakken en half tegen zijn broekspijp hangen, waardoor de verlichting gedimd wordt. Ik kan nog net zien dat hij met zijn vrije hand over zijn gezicht wrijft. ‘Dit heeft geen zin. We moeten hier weg zien te komen.’
Hij heeft gelijk, maar op dit moment ben ik te beledigd om dat toe te geven. Ik houd daarom mijn lippen stijf op elkaar.
‘We kunnen het beste teruglopen in de richting waar we vandaan kwamen. Kom.’ Hij kijkt om zich heen, lijkt het pad tussen al het groen te zoeken waar onze taxi doorheen geraasd is. ‘Fucking kutzooi, het ziet overal hetzelfde uit.’
Ik krabbel overeind tussen de bladeren en takken, met de bedoeling dat ik mee ga zoeken naar een uitweg. Zo moeilijk kan het toch niet zijn? Het is lastig in te schatten hoeveel tijd er zat tussen het moment waarop we van de weg raakten en de klap waarmee we tot stilstand kwamen. In deze dichte bebossing lijkt het me echter onmogelijk dat we minutenlang hier doorheen zijn geraasd. ‘Ieuw, het is hier zo ranzig,’ mompel ik, terwijl ik een stap naar voren probeer te zetten, zonder te struikelen over alle planten. Ik duw een soort bosje opzij, in de hoop dat ik erachter een uitweg zal vinden. In plaats daarvan raakt een zacht, kriebelig iets mijn huid, waardoor mijn hand meteen naar mijn gezicht schiet. Het is geen onbekend gevoel, maar de grootte ervan zorgt ervoor dat ik meteen in paniek raak.
Een spinnenweb.
Ik begin hysterisch te gillen, lucht te spugen en met mijn armen om me heen te slaan, nog voordat ik het gigantische beest heb opgemerkt dat bij het levensgrote web hoort. Het moment waarop ik zie dat de spin het formaat van een mensenhand heeft, neemt angst het volledig van me over. Ik spring naar achteren, om op die manier zo veel mogelijk afstand te scheppen tussen mij en mijn grootste nachtmerrie, maar vergeet daarbij helemaal de rest van mijn omgeving.
De ondergrond begint onder mijn voeten weg te glijden, maar dat merk ik pas te laat op. Ik val voorover en weet nog net iets vast te grijpen, om te voorkomen dat ik in het donkere gat val waar onze taxi eerder in verdween. ‘Josh!’ gil ik, terwijl mijn voeten los bungelen in een oneindig dal. Het geluid van mijn stem echoot rond en brengt ander leven teweeg. Ik hoor gefladder, geritsel en… een brul. Wat was dat in godsnaam?
‘Verdomme, Jade.’ Mijn polsen worden vastgepakt en Josh sleurt me naar voren. Hij trekt me overeind, zodat ik weer op mijn voeten sta, en wijst me vervolgens de les alsof ik een klein kind ben. Zijn berispende wijsvinger steekt bijna in mijn oog, terwijl hij met zijn andere hand in mijn bovenarm knijpt en me stevig door elkaar schudt. ‘Dat flik je me niet nog een keer, hoor je me?! Je blijft binnen een straal van één meter in mijn buurt.’
‘Er was een spin,’ fluister ik ter verdediging van mijn onbezonnen actie. Stiekem zet ik wel een stapje naar voren, zodat ik dichter in zijn buurt sta. ‘Ik ben bang voor spinnen.’
‘Jij bent overal bang voor,’ kaatst hij terug, waarop ik verontwaardigd snuif. Hij grijpt mijn hand vast en klemt die stevig in de zijne, alsof ik een kleuter ben die niet in haar eentje de straat over mag steken. Het veilige gevoel dat het mij geeft kan ik niet ontkennen, maar ik zal het nooit aan hem toegeven. ‘Blijf bij me.’
Ik knik, ook al kan hij dat niet zien, aangezien hij al voor me loopt. Het licht van zijn telefoon toont de weg voor zijn voeten, maar het zorgt er helaas niet voor dat ik iets kan zien. Ik heb nog nooit eerder dit soort duisternis in buitenlucht meegemaakt, waar zelfs het maanlicht geen doorgang weet te vinden.
‘Josh,’ fluister ik zacht, als we amper vooruit zijn gekomen. Het is hier zo dichtbegroeid dat er geen doorkomen aan is. Ik kan me ook niet langer beheersen en uit angst klauw ik de vingers van mijn vrije hand in zijn shirt. ‘Ik ben bang.’
De contouren van zijn gezicht worden voor heel even zichtbaar, omdat hij een vluchtige blik over zijn schouder werpt. Normaal gesproken zou hij nu een flauwe of kwetsende opmerking maken, zoals hij altijd doet als het mij betreft. Nu knijpt hij slechts even in mijn hand, zonder verder iets te zeggen.
Het is de bevestiging die ik niet wilde krijgen, want hij weet het ook.
We zitten zwaar in de shit.