
Flaptekst
Rose zit gevangen in haar relatie met Dennis, een man die haar zowel fysiek als emotioneel mishandelt. Ze durft hem niet te verlaten, omdat ze het gevoel heeft dat ze op niemand terug kan vallen.
Maar dan ontmoet ze een mysterieuze man, die haar een uitweg biedt. Hij is knap, charmant en aardig.
Maar waarom doet hij dat eigenlijk allemaal?
Kan ze hem wel vertrouwen?
Niemand is toch zomaar aardig?

Lees mee...
Proloog
Het hete douchewater landt op mijn gekneusde lichaam, vermengt zich met mijn tranen en spoelt zo de sporen van onze ruzie van me af. Helaas zal het niets veranderen aan de kleur van alle bloeduitstortingen die mijn huid blauw, paars en geel kleuren, maar godzijdank hebben ze daar make-up voor uitgevonden.
Het piepende geluid van onze badkamerdeur laat me schrikken en ik sta als verstijfd in de doucheruimte. Ik durf niet eens meer adem te halen, als het geluid van zijn voetstappen steeds dichterbij komt. In mijn hoofd herhaalt het woord alsjeblieft zich de hele tijd, omdat ik hoop dat hij meteen weer zal vertrekken. Ik weet echter dat dat soort geluk niet aan mij besteed is.
Mijn voeten lijken vastgelijmd aan de vloer, als het douchegordijn open wordt gerukt en koele lucht mijn naakte, verhitte lichaam streelt. Zijn groene ogen bevatten nog steeds dat donkere randje, dat altijd aanwezig is als hij boos op me is.
‘Hier.’ Ik hoef niet eens te raden wat hij in zijn gesloten hand vasthoudt, want het is zonder enige twijfel mijn medicatie. Ik haat die pillen, want ik word er enorm duf en wazig van. Dennis eist echter dat ik ze dagelijks inneem, omdat hij me op die manier beter onder controle kan houden. ‘Ik wil niet dat je mij vanavond voor schut zet, dus ik wil dat je ze inneemt. Anders blijf je thuis.’
Ik klem mijn kaken op elkaar en houd met behoorlijk wat tegenzin mijn handpalm open, zodat hij de drie pillen erin kan laten vallen. Het is niet zo dat ik sta te springen om naar de verjaardag van Jasper – een vriend van Dennis – te gaan, maar tegenwoordig grijp ik elke kans om buitenshuis te komen met beide handen aan.
Nadat ik de pillen in mijn mond heb gestopt, kantel ik mijn hoofd een beetje naar achteren en vul ik mijn mondholte met het warme douchewater. Ik heb ze amper doorgeslikt, als Dennis ruw mijn kaak vastpakt en mijn hoofd naar voren dwingt.
‘Laat zien,’ eist hij.
Ik open mijn mond en beweeg mijn tong omhoog en omlaag, zodat hij kan zien dat ik mijn medicatie nergens in mijn mond verstopt heb.
‘Brave meid.’ Hij klopt twee keer speels tegen mijn wang, alsof ik een hond ben die hij beloont vanwege goed gedrag. De spottende grijns op zijn gezicht laat duidelijk zien hoe erg hij geniet van de macht die hij over me heeft. Klootzak. ‘Zie je nou wel dat je kunt luisteren.’ Hij knipoogt naar me en draait zich vervolgens om, om de badkamer weer te verlaten. ‘Ik vertrek over een kwartier, met of zonder jou.’
De badkamerdeur piept wederom en ik hoor daarna de deur in het slot vallen, maar ik wacht nog heel even, voordat ik voorover buig en zo stil mogelijk kokhals. Na een paar pogingen weet ik mijn pillen weer omhoog te werken en laat ik ze verder wegsmelten op de natte douchevloer. Daarna spoel ik zo snel mogelijk alle shampooresten van mijn lichaam en stap ik onder de douche vandaan.
Wanneer ik oog in oog kom te staan met mijn spiegelbeeld, schrik ik al niet meer van de levenloze persoon die me aankijkt. Mijn saffierblauwe ogen hebben inmiddels hun glans verloren en zijn nu dof en vermoeid. De huid in mijn hals bevat bijna alle kleuren van de regenboog, nadat Dennis vandaag mijn keel dicht heeft geknepen. Het doet echter totaal geen pijn vergeleken met de pijn die ik in mijn schouder voel. Ook daar is mijn huid verkleurd, maar dan in een donkerpaarse kleur. De klap die mijn lichaam heeft moeten opvangen, toen Dennis mij een halfuur geleden tegen de grond gooide, was een van de meest pijnlijke ervaringen in mijn leven. Het zou me niets verbazen als er iets gekneusd of gescheurd is, maar een dokter bezoeken is nou eenmaal geen optie.
Ik walg van mezelf, omdat ik dit keer op keer laat gebeuren.
De gedachte om Dennis te verlaten komt dagelijks wel een paar keer in mijn hoofd voorbij, want ondertussen weet ik dat onze relatie nooit meer zal verbeteren. Het is echter niet zo gemakkelijk, omdat ik weet dat hij mij nooit zomaar zal laten gaan. Ik probeer daarom maar te accepteren dat deze hel mijn leven is.
Wat moet ik anders?
Ik maak mijn haren handdoekdroog en begin vervolgens aan mijn make-uproutine. Het wegwerken van blauwe plekken is inmiddels mijn specialiteit geworden. Binnen vijf minuten heb ik alle plekken zo goed als mogelijk weggewerkt, zodat het voor de buitenwereld eruitziet alsof er nooit iets gebeurd is.
Na het aanbrengen van de rest van mijn make-up trek ik een van mijn mooiste jurken aan – een witte, afgewerkt met kant. Het opdoffen van mezelf geeft me een goed gevoel. Het lijkt een beetje op me verkleden, me anders voordoen dan ik ben, want ik wil doen alsof ik niet het meisje ben dat geslagen wordt door haar vriend.
Ik trek mijn hoge, zwarte pumps aan en vervolg dan mijn weg naar beneden. Dennis staat al op me te wachten in zijn gebruikelijke outfit: een verwassen jeans, een grijs shirt met opdruk en een donkergroen vest. Zoals altijd matchen onze outfits totaal niet met elkaar, want Dennis voelt nooit de behoefte om zich op te doffen. Hij heeft natuurlijk ook niet zo veel te verbergen als ik.
Hij werpt een demonstratieve blik op zijn horloge en lacht vervolgens zijn witte tanden bloot. Ik glimlach terug en zo doen we beiden alsof er niets aan de hand is. Alsof onze relatie perfect is en wij een doodnormaal stel zijn.
Terwijl in werkelijkheid… we allesbehalve dat zijn.
Hoofdstuk 1
Het stoort me al niet eens meer dat Dennis overduidelijk met een andere vrouw aan het flirten is, want dat betekent dat hij tenminste niet de hele tijd op mij let. Wat me wel stoort, is dat zij op een overdreven manier lacht om alles wat er uit zijn mond komt. Ik kan me namelijk niet herinneren dat Dennis zo grappig is.
Ze is blond, net als ik, maar haar haren zijn een stuk korter en steiler. Haar lippen zijn gekleurd met een knalrode lippenstift en haar gave huid lijkt wel van porselein. Met haar tengere figuur en elegante kledingstijl ziet ze eruit alsof ze rechtstreeks van een catwalk af komt gelopen. Ze is verdomme knap en kan waarschijnlijk elke man krijgen die ze maar wil, maar ze is geïnteresseerd in Dennis – de grootste klootzak die hier rondloopt.
Dennis ziet er zeker niet verkeerd uit en dat is ook precies de reden waarom ik vijf jaar geleden als een blok voor hem viel. Net als deze blondine had ik destijds geen idee dat deze man het evenbeeld van de duivel is.
Moet ik haar daarvoor waarschuwen?
Moet ik deze vrouw vertellen dat de man met wie ze aan het flirten is – mijn vriend – losse handjes heeft en er waarschijnlijk weinig van haar gave huid over zal blijven als ze zich door hem laat verleiden?
Of moet ik hopen dat ze verliefd op elkaar worden, zodat ik van hem verlost ben?
Ik doe geen van alle en maak slechts van de gelegenheid gebruik dat ik dankzij hun geflirt wat ademruimte heb, door stiekem een drankje te halen bij de bar. Voor de zekerheid loop ik helemaal naar het uiteinde van de bar, waar het donker is en bijna niemand aanwezig is, zodat ik de kans dat iemand me ziet zo klein mogelijk maak.
Het drinken van alcohol wordt afgeraden in combinatie met mijn medicatie en dat is voor Dennis het perfecte excuus om mij te verbieden om te drinken. De werkelijke reden waarom hij het me verbiedt, is dat hij bang is dat ik me dan misdraag. Ik kan niet ontkennen dat ik inderdaad een beetje losbandig word van alcohol en waarschijnlijk is Dennis bang dat ik op dat soort momenten mijn mond voorbij praat over onze relatie.
Voor hem is het gewoon weer een manier om mij in bedwang te houden, zoals hij met zoveel dingen doet.
Vanuit mijn ooghoek houd ik Dennis in de gaten, maar zo te zien heeft hij nog niet opgemerkt dat ik er even tussenuit geglipt ben. ‘Mag ik een gin tonic?’ vraag ik ondertussen aan de barman. ‘Een beetje stiekem, als dat kan.’
‘Dat is dan zes vijftig, duifje,’ antwoordt de barman met een plat Amsterdams accent, waarna hij zich omdraait om mijn drankje te maken.
Ik open mijn clutch en voel in het zijvakje, waar ik normaal gesproken altijd mijn geld in wegstop. Het voelt nu echter leeg en ik word meteen overspoeld door een vlaag van woede. ‘Klootzak,’ mompel ik, als ik me realiseer dat Dennis mijn geld uit mijn handtas heeft gehaald. De barman is inmiddels al de gin in een longdrinkglas aan het schenken en ik twijfel of ik hem nu moet zeggen dat ik het drankje toch niet wil.
Of zal ik stiekem weglopen?
‘Hier,’ hoor ik dan plots een diepe mannenstem naast me zeggen, waardoor de kleine haartjes in mijn nek meteen overeind schieten. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat iemand een briefje van twintig tussen een wijs- en middelvinger omhoog houdt.
Ik draai mijn hoofd voorzichtig naar rechts, naar de grote, mannelijke hand die het briefgeld vasthoudt. Om zijn pols zit een zilveren horloge, waar op de wijzerplaat het woord Rolex staat afgebeeld. De mouwen van zijn kraakwitte overhemd zijn deels opgestroopt, tot halverwege zijn onderarm.
Mijn ogen glijden langzaam via zijn arm naar boven, over zijn gespierde biceps en naar de kraag van zijn overhemd. Zijn kaaklijn wordt bedekt met een laag donkere stoppels, met uitzondering van een klein plekje van ongeveer twee centimeter lang. Het is waarschijnlijk een litteken en om de een of andere reden ben ik meteen nieuwsgierig naar hoe hij daaraan komt.
Hij zit er behoorlijk ontspannen bij, alsof hij hier thuishoort, maar zijn kleding doet anders vermoeden. Met zijn nette overhemd en gestreepte donkergrijze stropdas valt hij op tussen het slecht geklede volk dat in deze kroeg rondloopt.
Er verschijnt een tumbler in mijn zicht, deels gevuld met een amberkleurige vloeistof, waar hij een slok uit neemt. Mijn blik blijft hangen op zijn lippen, waar hij langzaam met zijn tong overheen likt. Het lijkt wel alsof deze man in slowmotion beweegt.
‘Neem aan.’ Mijn blik schiet omhoog en ik kijk recht in de meest donkere ogen die ik ooit gezien heb. Ze zijn pikzwart en verbergen elke uiting van emotie. Het lijkt alsof ze vol zitten met geheimen, terwijl ze er tegelijkertijd leeg uitzien.
Ik adem van schrik scherp in, als hij plots mijn hand vastpakt. Mijn huid lijkt vlam te vatten op de plek waar zijn vingers me aanraken. Hij stopt het briefje van twintig erin en laat me daarna meteen weer los. ‘W-wat?’ weet ik vervolgens uit te brengen, alsof ik een of andere stamelende idioot ben.
Wat is er in godsnaam met me aan de hand?
‘Zes vijftig,’ hoor ik dan weer, waardoor mijn aandacht van hem wordt afgehaald. De barman zet mijn drankje op de bar en wacht met een ongeduldige blik op het geld. Zonder verder na te denken, steek ik mijn hand omhoog en overhandig ik hem het briefje van twintig.
Wanneer hij mij het wisselgeld teruggeeft, richt ik me weer tot de persoon naast me. Ik wil hem het wisselgeld overhandigen, maar hij schudt zijn hoofd. ‘Ik kan dit niet van je aannemen,’ dring ik aan.
‘Dat heb je al gedaan.’ Hij neemt nog een slok van zijn glas en ik blijf hem verbijsterd en gefascineerd aankijken. Dit is uiteraard niet de eerste keer dat ik een knappe man zie, maar om de een of andere reden weet hij mijn volledige aandacht op te eisen.
‘Nee, echt…’ Ik schud mijn hoofd en houd nog steeds mijn hand met het wisselgeld omhoog. ‘Het is heel aardig van je, maar ik kan dit echt niet aannemen. Wil je mij een Tikkie sturen voor die zes vijftig?’
Zijn mondhoek krult een heel klein beetje omhoog. Het is geen lach, maar meer een grijns. ‘Is dit een omslachtige manier om mijn nummer te vragen?’
‘O god, nee…’ Ik kijk verlegen weg en bijt op mijn lip.
Vanonder mijn wimpers zie ik dat hij het longdrinkglas van de bar pakt en voor mijn neus houdt. Met moeite weet ik mijn hand omhoog te brengen en het glas vast te pakken. Hij tikt mijn glas aan met het zijne en neemt nog een slok van de amberkleurige vloeistof. Ik besluit om ook maar een slok te nemen, omdat ik niet goed weet wat ik anders moet doen.
‘Houd dat wisselgeld maar, voor het geval je zo meteen nog eens stiekem wil drinken.’ Hij knipoogt naar me en dat veroorzaakt een hitte op mijn wangen. Shit, ik hoop niet dat ik nu als een debiel sta te blozen. ‘Je kunt beter weer gaan,’ zegt hij dan. ‘Ik wil niet dat je door mij in de problemen komt.’
Blijkbaar weet hij dat ik een relatie heb en dat is maar goed ook, want ik lijk het zelf op dit moment compleet vergeten te zijn vergeten. Ik kijk snel in de richting van Dennis en zie dat hij nog steeds met de blondine in gesprek is. Godzijdank heeft hij niet opgemerkt hoe ik hier sta te zwijmelen vanwege een andere man. Dennis mag momenteel wel met een andere vrouw staan te flirten, maar voor mij gelden andere regels.
‘Ja, ik eh…’ Ik kijk hem nog een keer aan en knipper een paar keer met mijn ogen, in de hoop dat ik mezelf op die manier van hem los kan maken. Ondertussen probeer ik met trillende handen het wisselgeld weg te stoppen in mijn clutch, maar tot overmaat van ramp laat ik de muntstukken met mijn domme kop op de grond vallen. ‘Godver!’
Ik zet mijn glas op de bar en hurk zo diep mogelijk, om de drie gevallen munten op te rapen. Ik bevind me vlak naast zijn schoenen en ik zie dat ze van zwart leer gemaakt zijn. Geen goedkope troep, maar mooi en duur leer. Een paar jaar geleden heb ik Dennis soortgelijke schoenen aan proberen te smeren, maar hij verklaarde me voor gek, omdat hij ze lelijk en vooral oncomfortabel vond. Hij geeft nou eenmaal de voorkeur aan sneakers.
Mijn hoge hakken maken het lastig om op een normale manier overeind te komen, waardoor ik mezelf omhoog moet trekken aan de bar. Zonder dat ik hem kan zien, voel ik zijn priemende, donkere ogen op mij branden en dat maakt dit moment nog beschamender. Ik probeer een voor mijn gezicht gevallen lok van mijn haren weg te blazen, maar hij lijkt verdorie wel vast te plakken aan mijn wang.
Mijn ademhaling valt compleet stil als zijn hand naar mijn gezicht reikt en de blonde lok van mijn wang plukt. Hij glimlacht, soort van, en ik krijg de indruk dat deze man niet vaak lacht. ‘Alles in orde?’
Ik knik en glimlach terug, waarna ik het geld alsnog wegstop in mijn handtas. Gelukkig valt er deze keer niets op de grond. ‘Sorry, dat was nogal onhandig van me.’
‘Daar hoef je geen sorry voor te zeggen.’ Hij pakt het longdrinkglas wederom van de bar en overhandigt het aan mij. ‘Ga nou maar, voordat iemand ziet dat je stiekem aan het drinken bent.’
‘Eh, ja. Bedankt, voor eh…’ Er komt een vreemd, verlegen lachje uit mijn mond en ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan,, omdat ik me belachelijk gedraag.
‘Graag gedaan,’ zegt hij en voordat ik mezelf nog meer voor schut kan zetten, besluit ik dat het echt beter is om weg te lopen. Toch kan ik het niet laten om nog één keer achterom te kijken, om nog een laatste glimp van hem op te vangen.
Dat had ik echter beter niet kunnen doen, want in dit korte moment van onoplettendheid bots ik tegen iemand aan. Er klotst een scheut gin tonic over de rand van mijn glas en wanneer ik me weer omdraai, kijk ik recht in de woedende, groene ogen van Dennis.
‘Wat ben je aan het doen?!’ sist hij, op een toon die alleen ik kan horen. Hij zorgt er altijd voor dat andere mensen zijn ware aard niet te zien krijgen. Mijn bovenarm wordt vastgepakt en voor de buitenwereld ziet dit er misschien heel normaal uit, maar mijn vingers tintelen meteen vanwege de kracht waarmee hij mijn huid samenknijpt. ‘Ben je nou serieus aan het zuipen?!’
‘Nee, ik…’ Het is dom om het te ontkennen, aangezien ik het bewijs nog steeds in mijn hand vasthoud. De geur van gin is onmiskenbaar en dat is Dennis ook zeer zeker niet ontgaan. ‘Het spijt me,’ probeer ik nog, ook al weet ik dat het geen enkele zin heeft. ‘Ik wilde niet—'
‘Meekomen.’ Hij sleurt me aan mijn arm mee naar de uitgang van de kroeg en handelt zo hardhandig dat ik een paar keer bijna struikel. Het weerhoudt hem er niet van om zijn tempo te verlagen en waarschijnlijk voedt het zijn woede jegens mij alleen maar meer.
Zodra we buiten komen, grist hij het longdrinkglas uit mijn hand en smijt het keihard tegen de geasfalteerde weg. Kleine stukjes glas en spetters gin tonic spatten tegen mijn blote benen. ‘Je weet godverdomme hoe ik denk over alcohol.’ Zijn wijsvinger steekt dreigend voor mijn oog. ‘Waarom luister je verdomme nooit naar me?!’
Ik geef geen antwoord op zijn vraag, omdat er op dit moment geen goed antwoord bestaat. Elk woord wat er nu uit mijn mond komt, zal zijn razernij alleen maar triggeren en daarom blijf ik zo stil mogelijk. Helaas weet ik dat mijn stilte ook bestraft zal worden, maar dat zal waarschijnlijk minder erg zijn dan wanneer ik wel geluid maak.
‘Geef antwoord!’ Zijn handen belanden rondom mijn keel en ik word ruw naar achteren geduwd. Mijn rug belandt met een harde klap tegen een muur en de impact van die klap, in combinatie met zijn beklemmende handen rondom mijn luchtpijp, zorgen ervoor dat ik genoodzaakt ben om wanhopig naar adem te happen. ‘Doe niet zo fucking zielig! Dit is allemaal jouw schuld! Jouw schuld, Roosje. Hoor je me?!’
Op dit moment kan ik al niet eens meer reageren, omdat hij mijn luchttoevoer dusdanig blokkeert,, dat ik helemaal geen zuurstof meer binnenkrijg. Vanuit mijn ooghoeken beginnen zwarte vlekken mijn zicht te vervagen. Net wanneer ik denk mijn bewustzijn te verliezen, laat hij me los en zak ik op de koude grond onder me neer.
‘Ga naar huis,’ snauwt hij. ‘Ik wil je vanavond niet meer zien.’
Hoofdstuk 2
Zijn voetstappen vervagen naar de achtergrond, waarna ik kort de klanken van de vrolijke muziek hoor, gevolgd door een doffe klap van een deur. Het enige geluid wat daarna overblijft, is dat van mijn haperende ademhaling. Ik weet dat hij weer naar binnen is, maar ik durf me nog niet te bewegen, dus ik blijf een paar seconden – misschien zijn het zelfs minuten – op het koude asfalt zitten.
De stekende pijn in mijn knie dringt echter steeds verder mijn lichaam binnen, dus ik ben uiteindelijk wel genoodzaakt om overeind te komen. Wanneer ik voorover leun om de schade te inspecteren, zie ik dat er een straaltje bloed over mijn scheenbeen loopt. Het wordt veroorzaakt door een stuk glas dat in de huid van mijn knie steekt. Ik bijt op mijn lip en zet me schrap om het stuk glas eruit te trekken, maar wanneer ik mijn vingers naar mijn knie breng, word ik opgeschrikt door voetstappen die plots wel erg dichtbij klinken.
Mijn blik schiet omhoog en de man van zojuist aan de bar torent hoog boven me uit. Hij is groot, veel groter dan ik en ook zeker twintig centimeter langer dan Dennis. Nu hij hier opeens voor mijn neus staat, slechts zichtbaar in het zwakke licht van de lantaarnpaal aan de overkant van de straat, maakt hij nog meer indruk op me. ‘Gaat het?’ Zijn stem veroorzaakt dezelfde lichamelijke reactie als zojuist, want de kleine haartjes in mijn nek schieten weer overeind. Het wordt nu echter gecombineerd met schaamte, want ik vind het verschrikkelijk dat iemand mij op deze manier ziet.
Ik recht meteen mijn rug en forceer een grote glimlach, zoals ik zo vaak doe. Het gaat me net zo gemakkelijk af als het verzinnen van smoesjes voor mijn verwondingen. ‘Ik ben gevallen. Onhandig.’ Ik forceer een giechel, al klinkt het helaas meer als gejammer. ‘Er is niets aan de ha—’
‘Niet doen,’ onderbreekt hij me op een strenge en dominante toon, waardoor ik me meteen piepklein voel. ‘Niet hem verdedigen.’
Ik sla mijn ogen neer en voel me zwaar ongemakkelijk en beschaamd, omdat hij overduidelijk door heeft wat er zojuist is voorgevallen. Het komt eigenlijk nooit voor dat iemand getuige is van Dennis’ agressie en ik weet daarom ook niet zo goed wat ik nu moet doen of zeggen.
Hij vindt me vast en zeker zwak, omdat ik me zo door mijn eigen vriend laat behandelen.
Tot overmaat van ramp hurkt hij vlak voor me neer en mijn gehele lichaam verstijft, wanneer hij zijn hand op mijn kuit plaatst. Zijn blik is op mijn gehavende knie gericht, als hij me vertelt wat ik al weet. ‘Er zit een stuk glas in.’
‘Ik wilde het net eruit—’ Ik adem scherp in als ik voel dat hij zonder enige aankondiging het stuk glas uit mijn huid rukt. Het doet verdomd veel pijn. ‘Wat de fuck doe je, idioot!’
‘Ik help je.’ Hij drukt iets tegen mijn knie en wanneer ik omlaag kijk, zie ik dat het een witte, stoffen zakdoek is. Zijn blik is op mijn gezicht gericht, onderzoekend, alsof hij zonder woorden probeert te peilen of alles wel in orde is. Misschien heeft hij al door dat ernaar vragen geen zin heeft, omdat ik altijd zal zeggen dat alles goed gaat. ‘Je zou eigenlijk naar een dokter moeten gaan…’ De manier waarop hij die woorden uitspreekt, verraadt al dat hij weet dat ik dat niet zal doen.
Deze onbekende man weet nu al meer van me dan de meeste mensen die mij denken te kennen. En het is verdomme irritant, want ik houd bewust iedereen op afstand. Dat is nou eenmaal gemakkelijker dan voortdurend te moeten liegen.
‘Het valt allemaal wel mee.’ Ik glimlach en probeer wanhopig mijn masker op zijn plek te houden, zodat hij niet nog dichter bij mijn ziel in de buurt komt. ‘Ik ga gewoon naar huis en plak een pleister erop.’
Hij komt deels overeind en houdt zijn blik voortdurend op mij gericht. Met zijn hand blijft hij de witte zakdoek tegen mijn knie drukken. ‘Kun je lopen?’ vraagt hij met een bezorgdheid die ik niet gewend ben.
Ik glimlach nog steeds, maar al minder breed dan zojuist. ‘Ik red me wel.’
‘Dat vroeg ik niet.’ Een frisse, houtachtige geur, gecombineerd met een vleugje drank – ik vermoed whisky – dringt mijn neusholten binnen. Hij ruikt verdomme ook nog eens verslavend lekker. Ik begin aandachtiger te zoeken naar minpunten aan deze man, want dat maakt het makkelijker om hem op afstand te houden. ‘Kun je lopen?’ herhaalt hij. ‘Of moet ik je dragen?’
‘Ha-ha, heel grappig, hoor.’ Ik rol met mijn ogen en draai mijn hoofd naar links, zodat ik niet meer naar zijn knappe kop hoef te kijken. Zijn vriendelijkheid frustreert me, omdat ik daardoor geneigd ben om hem aardig te vinden en dat is gevaarlijk. ‘Ik ben niet in de stemming voor grapjes.’
‘Grapjes?’ Hij spreekt het uit alsof het een vreemd woord voor hem is. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat zijn blik nog steeds dezelfde serieuze uitstraling bevat. ‘Zie je mij lachen?’
‘Volgens mij weet jij niet eens hoe dat moet,’ mompel ik op een botte toon, met als doel hem te beledigen, zodat hij hopelijk weer vertrekt en zich niet langer om mijn welzijn bekommert.
Het korte geluid dat hij vervolgens maakt, zorgt ervoor dat ik mijn hoofd alsnog terugdraai. Het klonk als een klein lachje – een prachtig geluid – maar zodra ik hem aankijk is daar niets meer van te zien. Zijn donkere ogen kijken recht in de mijne en pas nu valt het me op dat zijn irissen niet alleen maar zwart zijn. Er zijn kleine, groene schitteringen verspreid in die diepe duisternis, als fonkelende sterren aan een donkere hemel.
Ze zijn prachtig.
Hij is prachtig.
Verdomme.
‘Kun je lopen?’ haalt hij me weer uit mijn gedachten. Mijn knie wordt losgelaten en ik zie dat de witte stof van de zakdoek helemaal rood gekleurd is. ‘Ik vraag het niet nog een keer.’
Mijn wenkbrauwen schieten omhoog en ik werp hem een verontwaardigde blik toe, vanwege die opmerking. ‘Je vraagt het niet nog een keer? Pardon?! Want anders… wat?’
‘Dan draag ik je.’ Zijn stalen gezichtsuitdrukking maakt me duidelijk dat hij wederom geen grap maakt. Ik geloof dat hij me daadwerkelijk op zal tillen als ik nu niet meteen in beweging kom. ‘Zeg het maar.’
‘Ik kan lopen,’ zeg ik vol overtuiging, al weet ik helemaal niet zeker of het de waarheid is. Mijn blik gaat richting de ingang van de kroeg, omdat ik plots besef dat Dennis nog steeds vlakbij is. Als hij nu naar buiten komt stormen en mij hier met een andere man ziet, dan wil ik niet eens weten wat er zal gebeuren. ‘Ik red me wel,’ zeg ik nogmaals, zonder hem aan te kijken. Stilletjes hoop ik dat hij vanzelf zal verdwijnen en mij hier achterlaat. Dat zou beter zijn, voor ons allebei. ‘Ga alsjeblieft weg. Je brengt me nog in de problemen.’
Het geluid van een klein, kort lachje zorgt ervoor dat mijn blik zich weer naar hem verplaatst. Wederom tref ik een serieuze uitdrukking aan op zijn knappe gelaat. ‘Volgens mij zit jij al heel lang in de problemen.’ Hij strekt zijn hand naar me uit, wat mijn nieuwsgierigheid ongewild aanwakkert. Ik wil zijn hand vastpakken en voelen of zijn huid net zo koud is als zijn ogen. Natuurlijk heeft hij me net al min of meer aangeraakt, maar dit is anders. Dit moet wederzijds zijn en ik weet niet of ik dat wel moet doen. ‘Leun op mij,’ oppert hij, terwijl hij blijft wachten tot ik zijn verzoek inwillig.
Het is zo verdomde verleidelijk, al weet ik niet eens waarom. Ik zou dit niet moeten doen, omdat ik een relatie heb en al helemaal omdat de persoon met wie ik die relatie heb, mij afmaakt als hij hierachter komt. Het is gevaarlijk en verleidelijk… net als de man die voor mijn neus staat.
Zijn geduld is blijkbaar op, want hij pakt zonder toestemming mijn hand vast. Zijn vingers voelen ruw, maar warm aan en de manier waarop hij me vastpakt is voorzichtig. Het is totaal anders dan hoe Dennis mij regelmatig vastgrijpt en ik zou bijna willen geloven dat de handen van deze man niet in staat zijn om me pijn te doen. Ik weet echter beter dan dat, want niemand is te vertrouwen.
‘Het gaat wel,’ fluister ik nog, als een soort laatste passieve verzetspoging, als hij me in beweging brengt. Op dat moment kom ik erachter dat het helemaal niet gaat, want de snee in mijn knie in combinatie met mijn hoge haken, zorgen ervoor dat ik amper op mijn benen kan staan. Ik klem mijn kaken op elkaar en probeer zo normaal mogelijk te zeggen: ‘Niet zo snel, alsjeblieft. Ik draag hoge hakken.’ Natuurlijk is dat wederom een excuus, want mijn hoge hakken zijn niet de oorzaak van mijn pijn. En dat weet hij. ‘Wacht even…’ Ik trek een voor een mijn pumps uit en houd ze daarna in mijn hand vast. ‘Dit is beter.’
Hij kijkt me verbijsterd aan, alsof hij zojuist water heeft zien branden. ‘Dit meen je toch niet serieus?!’ Zijn blik zakt af naar mijn blote voeten op het koude en harde asfalt. ‘Je gaat toch niet zo over straat lopen?’
Mijn eerste gedachte is dat hij zich voor me schaamt, aangezien dat de eerste reactie van Dennis zou zijn. Die gedachte wordt echter meteen van tafel geveegd, als hij me vanuit het niets omhoogtilt en over zijn schouder gooit.
‘Wha!’ Ik gil van schrik en spartel wild om me heen. Het lijkt hem echter totaal niet te hinderen, want hij draagt me de straat uit alsof ik niets weeg. ‘Wat doe je?! Zet me neer!’
‘Nee,’ is de enige reactie die ik krijg.
‘Doe normaal!’ Ik sla met mijn vuisten tegen zijn rug, maar dat zorgt er alleen maar voor dat hij zijn greep verstevigt. ‘Ik draag een jurk! Zet me neer of ik ga gillen!’
‘Niemand ziet iets.’ Hij geeft een zachte tik tegen mijn billen en ik grom gefrustreerd, waarop ik hem hoor lachen. Verdomme, nu kan ik hem ook nog niet zien. ‘Ga je nog gillen?’
‘Zet me neer, jij holbewoner!’ roep ik.
‘Noem je dat gillen? Ik had wel iets meer verwacht…’
‘Je bent een lul!’
‘Ga je nog vertellen waar deze holbewoner naartoe moet lopen?’ Hij klinkt geamuseerd, alsof hij nog steeds aan het lachen is. ‘Of moet ik je naar mijn grot dragen?’
Ik snuif en kronkel nog een paar keer, waarna ik mijn pogingen om los te komen staak. Het heeft geen enkele zin. ‘Ik vind dit echt niet leuk!’
‘Vertel me nou maar waar ik naartoe moet.’
Ik slaak een diepe zucht en overweeg mijn opties, want het voelt onverstandig om mijn adres met hem te delen. Het liefst stuurde ik hem nu in een verkeerde richting, maar dat zou ook betekenen dat ik nog langer in deze ongemakkelijke houding moet hangen. ‘Aan het einde van de straat naar links,’ mompel ik uiteindelijk, tegen beter weten in. ‘Ik wil niet dat je weet waar ik woon,’ geef ik wel nog toe.
‘Ben je bang dat ik je ga stalken?’ vraagt hij op een spottende toon.
‘Ik weet niet waar jij allemaal toe in staat bent.’
Hij grinnikt en ik vraag me af waarom hij opeens zo veel lacht, nu ik hem niet kan zien. ‘Misschien kom je daar nog wel achter.’
Wil ik daar achter komen?
‘Ik heb een relatie.’ Ik heb het nodig om dat hardop te benoemen. Niet omdat hij dit moet weten – want daar was hij al van op de hoogte – maar om mezelf eraan te herinneren. Ik weet dat mijn relatie ongezond is, want ik ben niet dom, maar dat betekent nog niet dat ik in staat ben om Dennis te bedriegen. ‘Dus je kunt zulke dingen niet tegen mij zeggen.’
‘Je zou geen relatie moeten hebben.’ Zijn opmerking is vaag en ik begrijp niet meteen wat hij ermee bedoelt, totdat hij een paar seconden later eraan toevoegt: ‘Niet met hem, in ieder geval.’
‘Ga je me nu vertellen dat jij de perfecte kandidaat bent om wél een relatie mee te hebben?’ Het is een stomme en ongemakkelijke vraag, die ik niet had moeten stellen. Ik weet namelijk dat hij dat niet ermee bedoelde. ‘Sorry, ik—’
‘Je moet echt eens stoppen met jezelf te verontschuldigen,’ onderbreekt hij me. ‘Het maakt je zwak en onaantrekkelijk.’
Wow. Ik weet even niet hoe ik daar op moet reageren, dus ik houd mijn mond.
‘Waar moet ik nu naartoe?’ vraagt hij na een korte stilte. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat we inmiddels bij het kruispunt vlak bij mijn woning zijn aangekomen. Ik wijs hem de weg en vertel hem bij welk huisnummer hij kan stoppen.
Ons naderende afscheid hangt in de lucht en ik kan het bijna proeven. Het zou een opluchting moeten zijn dat ik bijna van deze vreemde, onbekende en mysterieuze man verlost ben, maar zo voelt het niet. Het voelt teleurstellend, omdat ik het gevoel heb dat dit nog niet klaar is. Ik wil meer van hem weten, ook al weet ik dat dat een verkeerde gedachte is.
‘Wie ben je eigenlijk?’ vraag ik daarom, wanneer we slechts een paar meter van de twee-onder-een-kapwoning van Dennis en mij verwijderd zijn. ‘Mag ik je naam weten?’
‘Het is beter als je die niet weet.’ Hij laat me voorzichtig via zijn borstkas naar beneden zakken en ik houd zijn schouders vast, totdat de koude ondergrond van de stoeptegels mijn blote tenen raakt. Onze gezichten bevinden zich slechts centimeters van elkaar en ik weet dat dit het moment is waarop ik afstand van hem moet nemen. De positie waarin we staan is veel te intiem, verkeerd… en voelt veel te goed. ‘Gaat het?’
Ik weet niet eens waarom hij dat vraagt, maar ik knik uit beleefdheid.
Hij is degene die mij loslaat en misschien is dat maar goed ook, want ik had het zelf niet voor elkaar gekregen. Pas nu er zich een kleine afstand tussen ons bevindt, valt het me op dat zijn witte overhemd besmeurd is met rode vlekken, afkomstig van mijn bebloede knie.
‘O, shit, het spijt me!’ Ik veeg met mijn vlakke hand over zijn borstkas, alsof dat ook maar enig nut heeft. Het enige wat ik ermee bereik, is dat ik nu kan voelen dat zijn lichaam keihard is. Volgens mij heeft deze man geen grammetje vet aan zijn lijf. ‘Nu heb ik ook nog je kleren verpest!’
Hij pakt mijn pols vast en weerhoudt me er op die manier van om nog een keer over zijn overhemd te wrijven. ‘Stuur me maar een Tikkie voor de onkosten.’
Mijn wenkbrauwen trekken in een frons, omdat ik niet meteen doorheb dat hij me in de maling neemt. ‘Goh, dus je hebt opeens toch humor?’
‘Blijkbaar.’
Ik grinnik, bijt op mijn lip en sla mijn ogen neer. ‘Ik wil je best een Tikkie sturen voor alles wat ik je vanavond gekost heb.’ Ik geef niet hardop toe dat het deze keer wel een poging is om zijn nummer te achterhalen. Ik kijk weer omhoog, recht in zijn donkere, lege ogen. ‘Alleen moet ik dan wel je naam weten.’
Mijn ademhaling valt stil als hij voorover buigt en zijn lippen zacht tegen mijn voorhoofd drukt. Een paar seconden blijven we zo staan, alsof er niemand anders op deze wereld bestaat. ‘Je verdient beter dan hem,’ fluistert hij vervolgens, voordat hij me loslaat en zich bij me vandaan draait. ‘Tot ziens, Rose.’
Ik ben volledig ontdaan door het feit dat hij mijn naam noemt, maar ik krijg het niet voor elkaar om nog een woord uit te brengen. Ik kijk hem slechts zwijgend na, terwijl hij steeds verder verdwijnt in de duisternis van de nacht.
Wanneer ik me omdraai naar onze voordeur, valt mijn blik op het metalen naamplaatje onder ons huisnummer. Er staat met sierlijke letters Dennis & Rose in gegraveerd.
Met een klein hartje eronder, alsof dit een huis vol liefde is.
Hoofdstuk 3
De volgende ochtend word ik gewekt door het geluid van mijn deurbel. De kant van het bed waar Dennis normaal slaapt is leeg en het ziet ernaar uit dat hij vannacht niet thuis heeft geslapen. Dat verbaast me niets, want de laatste tijd blijft hij steeds vaker bij vrienden slapen na het uitgaan. Eigenlijk ben ik daar alleen maar blij mee, want dat betekent dat ik Dennis minder vaak in dronken toestand meemaak.
Ik klauter uit mijn bed en trek snel een badjas aan, voordat ik naar beneden snel om de deur te beantwoorden. Intussen weerklinkt mijn deurbel nogmaals door ons huis en ik vraag me af wie mij zo vroeg op zaterdagochtend uit mijn slaap haalt.
‘Ik kom eraan!’ roep ik, wanneer ik van de trap loop, zodat de ongeduldige persoon voor mijn voordeur weet dat hij kan stoppen met het terroriseren van mijn deurbel.
Wanneer ik de deur opentrek, zie ik een bezorger met een grote, lichtgele envelop in zijn handen staan. ‘Rose Porter?’ vraagt hij op een geërgerde toon, nog voordat ik zelf iets heb kunnen zeggen. Deze man lijkt er totaal geen erg in te hebben dat hij mij op zaterdagochtend uit mijn bed heeft getrommeld. Hij duwt me een handterminal in mijn handen, zonder dat ik bevestigd heb dat ik daadwerkelijk de persoon bent naar wie hij zoekt. ‘Hier tekenen.’
Ik krabbel iets op het scherm van de terminal, wat totaal geen gelijkenis heeft met mijn daadwerkelijke handtekening, en overhandig het apparaat vervolgens weer aan de bezorger. ‘Bedankt,’ mompel ik, als hij me de envelop overhandigt en weer vertrekt met zijn slechte humeur.
Ik sluit de voordeur en scheur de bovenkant van de envelop meteen open, terwijl ik naar de keuken loop. Het komt niet zo vaak voor dat er post voor mij wordt bezorgd, dus ik ben erg benieuwd van wie dit afkomstig is. Ik keer de envelop om en laat de inhoud ervan op onze keukentafel vallen.
‘Wat de fuck?!’ Mijn mond valt open van verbazing, verbijstering en ongeloof, wanneer tientallen foto’s van Dennis zich verspreiden over het tafelblad. Op elke foto wordt hij vergezeld door een vrouw. Niet zomaar een vrouw, maar de blonde vrouw waar hij gisteravond de hele avond mee aan het flirten was.
Foto’s waarop ze elkaars hand vasthouden.
Foto’s waarop ze samen lachen.
En foto’s waarop ze met elkaar zoenen.
Ze zien er verdomme uit als een verliefd stel, meer verliefd dan wij ons ooit naar elkaar gedragen hebben. Natuurlijk wist ik allang dat Dennis een klootzak is en ik ben ook echt wel bewust van het feit dat onze relatie allesbehalve goed is. Toch was er een klein, naïef deel van mij dat ervan uitging dat we op zijn minst een monogame relatie hadden. Helaas blijkt nu dat ook dit deel van onze relatie vergiftigd is.
Het feit dat hij gisteren openlijk met haar aan het flirten was, stoort me misschien nog wel het meest. Nu lijkt het alsof al zijn vrienden op de hoogte zijn van zijn affaire. Iedereen weet het waarschijnlijk al.
Iedereen, behalve ik.
In de envelop bevindt zich naast de foto’s ook nog een pakketje papieren, met een losse brief erbovenop. In de rechterhoek van de brief zie ik een logo staan met de tekst Privédetective Koenders. In het midden van het papier staat een korte tekst.
Geachte mevrouw Porter,
Bij deze ontvangt u de resultaten van mijn onderzoek naar dhr. De Jong, welke heeft plaatsgevonden van november tot mei. In het rapport staan alle activiteiten van dhr. De Jong. De gegevens van mevr. Castro zijn in de bijlage toegevoegd.
Indien u verder vragen heeft over het onderzoek, of indien u het onderzoek verder uit wil breiden, verzoek ik u om contact op te nemen met mijn assistent via onderstaand nummer.
Mijn ogen glijden een paar keer over de tekst, voordat ik het bijgevoegde rapport erbij neem en daardoorheen blader. De conclusie was al duidelijk aan de hand van de foto’s, maar alsnog komen de woorden uw partner heeft inderdaad een affaire keihard binnen.
Wat is dit in godsnaam? Ik heb helemaal geen onderzoek bij een privédetective aangevraagd, maar deze informatie is wel allemaal aan mij gericht. Heeft iemand anders dit namens mij aangevraagd? Ik wist helemaal niet dat zoiets kon.
En wie is mevrouw Castro? Is dat de vrouw waar Dennis een affaire mee heeft?
Waar is Dennis nu eigenlijk? De gedachte dat hij helemaal niet bij vrienden is blijven logeren, maar bij haar, maakt me zo kotsmisselijk dat ik de galsmaak achter in mijn keel al proef.
In mijn hoofd is het inmiddels een grote chaos en ik heb iemand nodig die daar orde in kan scheppen. Aangezien ik vrijwel geen vrienden meer over heb – dankzij Dennis – bestaat er slechts één persoon die ik kan bellen: mijn beste vriendin Lizzy.
Het duurt eventjes voor ze kreunend opneemt. ‘Ro? Het is zaterdagochtend en het is pas…’ Er valt een korte stilte. ‘…half negen. Ik mag hopen dat er iemand op sterven ligt, anders begrijp ik niet waarom je me in godsnaam wakkerbelt.’
‘Dennis gaat vreemd!’ gooi ik meteen eruit. Natuurlijk wilde ik dit wel ter sprake brengen – daar bel ik haar immers over – maar het was niet mijn bedoeling om dit als een bom neer te gooien.
‘Eh… wát zeg je?’ Er klinkt een hoop gerommel op de achtergrond en ik vermoed dat Lizzy momenteel uit haar bed klautert. Ik hoop maar dat ze alleen in bed ligt, aangezien mijn beste vriendin absoluut niet vies is van onenightstands. Dit gesprek voelt te privé om het in het bijzijn van een van haar nachtelijke avontuurtjes te voeren. ‘Zei je nou echt dat die klootzak vreemdgaat?’
‘Ja, maar het vreemde is dus...’ Ik laat mijn ogen nogmaals over het onderzoeksrapport glijden en zie een aantal namen van restaurants staan waar Dennis en zijn minnares gespot zijn. Hij neemt mij verdomme nooit mee uiteten. ‘Ik heb net een rapport ontvangen van een privédetective waar dat in staat. Weet jij of je dat soort onderzoeken gewoon kunt…’ Ik word onderbroken door het geluid van mijn deurbel, die al voor de tweede maal deze ochtend door mijn huis weerklinkt. ‘Wacht even, Liz. Er staat iemand voor de deur.’
‘Laat lekker staan!’ joelt Lizzy meteen, terwijl ik al in de richting van de voordeur loop. ‘Je bent nu met mij aan het bellen en je kunt niet midden in je verhaal stoppen met praten. Dat kun je me niet aandoen!’
‘Wacht gewoon even…’
Lizzy is echter geen geduldig persoon en zoals ik had kunnen verwachten, praat ze gewoon verder. ‘Waar is Dennis nu?’
‘Geen idee. Misschien is hij bij zijn minnares.’ Ik maak er nu wel een grap over, maar mijn maag draait nog steeds bij de gedachte dat hij de nacht heeft doorgebracht met een andere vrouw. ‘Ik maak nu de deur open,’ laat ik Lizzy weten, wanneer ik de deurknop al in mijn hand heb.
Er staat wederom een bezorger voor mijn neus, al lijkt het humeur van deze man een stuk opgewekter. Een vriendelijke glimlach siert zijn ronde gezicht en zijn rode wangen hebben bijna dezelfde kleur als het shirt dat hij draagt. ‘Een hele goedemorgen,’ begroet hij me. Ik zie dat hij een losse bloem, ingepakt in doorzichtig cellofaan in zijn hand houdt. ‘Ik kom u een roos bezorgen.’
‘Eén roos?’ vraag ik verward, omdat ik me niet kan voorstellen dat er tegenwoordig ook al losse bloemen bezorgd worden. De bezorgkosten zullen waarschijnlijk meer bedragen dan de bloem zelf.
‘Jazeker, mevrouw. Een Julietroos, om precies te zijn. De mooiste die wij verkopen.’ Hij overhandigt me de roos, vergezeld met een vriendelijke knipoog. ‘Heel veel plezier ermee.’
Ik kijk verward naar de losse, ingepakte roos in mijn hand, terwijl de bezorger fluitend terug naar zijn bestelbusje loopt. Er komt op dit moment helemaal niemand in me op die me dit zou kunnen sturen. Van Dennis zal het sowieso niet zijn, want die vindt bloemen kopen geldverspilling, omdat ze nooit lang meegaan. De enige bloem die onze woonkamer siert is een kleine, paarse orchidee en zelfs daar heb ik wekenlang om moeten zeuren.
Ik hou van bloemen en ik ben samen met een man die bloemen haat. Ik zou kunnen zeggen dat tegenpolen elkaar aantrekken, maar daar begin ik elke dag meer aan te twijfelen.
‘Aarde aan Ro! Ben je er nog?!’ De klank van Lizzy’s stem, afkomstig van mijn telefoon in mijn hand, weerklinkt zacht door de keuken. Ik was helemaal vergeten dat ze nog aan de lijn hangt.
‘Hai!’ Ik klink opeens behoorlijk opgewekt, voor iemand die er zojuist achter is gekomen dat haar vriend vreemdgaat. Alleen maar omdat ik een roos heb gekregen. Misschien moet ik eerst eens kijken wie de afzender is, voordat ik een gat in de lucht spring.
‘Heb je bloemen gekregen?’ vraagt Lizzy nieuwsgierig, die natuurlijk mee heeft kunnen luisteren met mijn korte conversatie met de bezorger.
‘Ja, wacht even…’ Ik peuter aan het cellofaan, zodat ik het kaartje ertussenuit kan halen. Het is een klein, gouden kaartje en ik zie dat de binnenkant wit is, met gouden letters erin gedrukt. Een heerlijke, frisse geur van thee en citroen komt me tegemoet, zodra ik de bloem heb weten te bevrijden uit de laag doorzichtige folie. Het lukt me om het kaartje er tussenuit te trekken en ik lees meteen de gouden tekst.
Roosje, iets kan heel mooi lijken van de buitenkant, maar alsnog kun je je verwonden aan zijn doorns. Wees voorzichtig.
Ik lees de cryptische boodschap een paar keer en hoor ondertussen in mijn oor dat Lizzy aan het schelden is van ongeduld. Ik begrijp er helemaal niets van.
Is dit van de man die mij gisteravond naar huis heeft gebracht?
Maar waarom zou hij me zoiets sturen?
‘ROSE!’ schreeuwt Lizzy keihard in mijn oor, waardoor ik een paar seconden doof ben. ‘Je kunt me niet opbellen met deze shit en me vervolgens negeren! Wat is er? Moet ik naar je toe komen? Zeg iets!’
‘Liz, dit is écht vreemd…’ Ik vertel haar over de roos en de tekst op het kaartje. Daarna vertel ik haar over gisteravond en hoe ik door iemand naar huis ben gebracht. ‘Ik ken zijn naam niet eens, maar ik denk… Misschien heeft hij deze roos gestuurd. Of is het gek om dat te denken?’
‘Wat de fuck, Ro! Eerst vertel je mij dat Dennis vreemdgaat en nu heb jij opeens een of andere mysterieuze, lekkere kerel ontmoet?! Dit is heftig. Wow, echt wow.’ Ik hoor Lizzy zuchten. ‘Oké, dus stel dat die roos van die kerel afkomstig is. Hoe komt dat rapport dan opeens bij jou terecht? Heeft hij dat ook gestuurd?’
‘Dat lijkt me niet. Dat rapport gaat over de afgelopen maanden, dus dat kan hij nooit aangevraagd hebben.’ Ik heb alleen geen flauw idee wie dit dan wel heeft gedaan. Buiten Lizzy en mijn familie ken ik vrij weinig mensen, omdat Dennis het nu eenmaal niet toelaat dat ik vrienden heb die hij niet kent. Lizzy ken ik van de middelbare school en zij heeft zich nooit laten wegjagen door hem, ook al kunnen ze elkaars bloed wel drinken.
‘Maar vertel eens wat meer over die kerel,’ dringt Lizzy aan. ‘Waarom bracht hij je naar huis? Hebben jullie gezoend? Ik zou bijna willen vragen of er nóg meer gebeurd is, maar daar ken ik je te goed voor. Dus, vertel!’
‘Er valt niets te vertellen, Liz. Hij eh…’ Ik denk terug aan het moment waarop ik hem aan de bar aantrof. Aan de indruk die hij meteen al op me maakte, maar ook aan de woorden die als messteken bij me binnenkwamen. ‘Hij was eigenlijk best gemeen. Hij vroeg of Dennis mij verpest had.’
‘Oh, dus ik ben niet de enige die dwars door Dennis heen kijkt?’ vraagt ze op een sarcastische toon. ‘Ik mag hem nu al, Ro. Wie hij ook is. En hij stuurt je ook nog een roos! Het moet wel van hem komen, want die tekst gaat overduidelijk over Dennis.’
‘Ik weet het niet,’ verzucht ik. Natuurlijk hoop ik het ergens wel, maar ik durf niet te hopen. Het is een verraderlijke emotie, die mij al meerdere keren in mijn leven grote teleurstellingen heeft gebracht. Het is beter om niet te hopen. ‘Ik kan maar beter alles gaan verstoppen, voordat Dennis thuiskomt.’
‘Wij gaan zo samen ontbijten,’ deelt Lizzy mee. ‘Jij hebt mij een hoop te vertellen en ik heb honger. Zullen we over een uurtje bij DOKtien afspreken? Ik moet daarna ook nog even boodschappen doen, dus dan heb je meteen een excuus voor Dennis als hij vraagt waar je geweest bent.’
We ronden ons gesprek af en spreken over een uur af in onze favoriete lunchroom. Daarna loop ik met de roos en het onderzoeksrapport naar boven, waar ik mijn verstopte schoenendoos met al mijn dierbare spullen tevoorschijn haal. Ik neem in kleermakerszit op de grond plaats en blader nog een keer door het rapport.
In de gegevens van de blonde vrouw kan ik lezen dat haar volledige naam Juliet Castro is. Mijn ogen schieten meteen naar de abrikooskleurige roos en er bekruipt me een onheilspellend gevoel.
Hoe toevallig is het dat ik erachter kom dat Dennis vreemdgaat met een vrouw die Juliet heet en even daarna een Julietroos ontvang?
Heeft zij me deze roos gestuurd?
Maar waarom zou zij in godsnaam zoiets doen?
Om me te waarschuwen voor Dennis?
Tijdens het verder bladeren door het rapport, kom ik een adres tegen van een hotel. Het is een van de plekken waar Dennis regelmatig met zijn minnares afspreekt. Zonder enige aarzeling bel ik Lizzy terug.
‘Onze plannen zijn gewijzigd,’ zeg ik, zodra ze opgenomen heeft. ‘Hoe laat kan je bij het Palaciohotel zijn?’