Flaptekst

Rose zit gevangen in haar relatie met Dennis, een man die haar zowel fysiek als emotioneel mishandelt. Ze durft hem niet te verlaten, omdat ze het gevoel heeft dat ze op niemand terug kan vallen.
Maar dan ontmoet ze een mysterieuze man, die haar een uitweg biedt. Hij is knap, charmant en aardig.
Maar waarom doet hij dat eigenlijk allemaal?
Kan ze hem wel vertrouwen?
Niemand is toch zomaar aardig?


Lees mee...

Proloog

Het hete douchewater landt op mijn gekneusde lichaam, vermengt zich met mijn tranen en spoelt zo de sporen van onze ruzie van me af. Helaas zal het niets veranderen aan de kleur van alle bloeduitstortingen die mijn huid blauw, paars en geel kleuren, maar godzijdank hebben ze daar make-up voor uitgevonden.
Het piepende geluid van onze badkamerdeur laat me schrikken en ik sta als verstijfd in de doucheruimte. Ik durf niet eens meer adem te halen, als het geluid van zijn voetstappen steeds dichterbij komt. In mijn hoofd herhaalt het woord alsjeblieft zich de hele tijd, omdat ik hoop dat hij meteen weer zal vertrekken. Ik weet echter dat dat soort geluk niet aan mij besteed is.
Mijn voeten lijken vastgelijmd aan de vloer, als het douchegordijn open wordt gerukt en koele lucht mijn naakte, verhitte lichaam streelt. Zijn groene ogen bevatten nog steeds dat donkere randje, dat altijd aanwezig is als hij boos op me is.
‘Hier.’ Ik hoef niet eens te raden wat hij in zijn gesloten hand vasthoudt, want het is zonder enige twijfel mijn medicatie. Ik haat die pillen, want ik word er enorm duf en wazig van. Dennis eist echter dat ik ze dagelijks inneem, omdat hij me op die manier beter onder controle kan houden. ‘Ik wil niet dat je mij vanavond voor schut zet, dus ik wil dat je ze inneemt. Anders blijf je thuis.’
Ik klem mijn kaken op elkaar en houd met behoorlijk wat tegenzin mijn handpalm open, zodat hij de drie pillen erin kan laten vallen. Het is niet zo dat ik sta te springen om naar de verjaardag van Jasper – een vriend van Dennis – te gaan, maar tegenwoordig grijp ik elke kans om buitenshuis te komen met beide handen aan.
Nadat ik de pillen in mijn mond heb gestopt, kantel ik mijn hoofd een beetje naar achteren en vul ik mijn mondholte met het warme douchewater. Ik heb ze amper doorgeslikt, als Dennis ruw mijn kaak vastpakt en mijn hoofd naar voren dwingt.
‘Laat zien,’ eist hij.
Ik open mijn mond en beweeg mijn tong omhoog en omlaag, zodat hij kan zien dat ik mijn medicatie nergens in mijn mond verstopt heb.
‘Brave meid.’ Hij klopt twee keer speels tegen mijn wang, alsof ik een hond ben die hij beloont vanwege goed gedrag. De spottende grijns op zijn gezicht laat duidelijk zien hoe erg hij geniet van de macht die hij over me heeft. Klootzak. ‘Zie je nou wel dat je kunt luisteren.’ Hij knipoogt naar me en draait zich vervolgens om, om de badkamer weer te verlaten. ‘Ik vertrek over een kwartier, met of zonder jou.’
De badkamerdeur piept wederom en ik hoor daarna de deur in het slot vallen, maar ik wacht nog heel even, voordat ik voorover buig en zo stil mogelijk kokhals. Na een paar pogingen weet ik mijn pillen weer omhoog te werken en laat ik ze verder wegsmelten op de natte douchevloer. Daarna spoel ik zo snel mogelijk alle shampooresten van mijn lichaam en stap ik onder de douche vandaan.
Wanneer ik oog in oog kom te staan met mijn spiegelbeeld, schrik ik al niet meer van de levenloze persoon die me aankijkt. Mijn saffierblauwe ogen hebben inmiddels hun glans verloren en zijn nu dof en vermoeid. De huid in mijn hals bevat bijna alle kleuren van de regenboog, nadat Dennis vandaag mijn keel dicht heeft geknepen. Het doet echter totaal geen pijn vergeleken met de pijn die ik in mijn schouder voel. Ook daar is mijn huid verkleurd, maar dan in een donkerpaarse kleur. De klap die mijn lichaam heeft moeten opvangen, toen Dennis mij een halfuur geleden tegen de grond gooide, was een van de meest pijnlijke ervaringen in mijn leven. Het zou me niets verbazen als er iets gekneusd of gescheurd is, maar een dokter bezoeken is nou eenmaal geen optie.
Ik walg van mezelf, omdat ik dit keer op keer laat gebeuren.
De gedachte om Dennis te verlaten komt dagelijks wel een paar keer in mijn hoofd voorbij, want ondertussen weet ik dat onze relatie nooit meer zal verbeteren. Het is echter niet zo gemakkelijk, omdat ik weet dat hij mij nooit zomaar zal laten gaan. Ik probeer daarom maar te accepteren dat deze hel mijn leven is.
Wat moet ik anders?
Ik maak mijn haren handdoekdroog en begin vervolgens aan mijn make-uproutine. Het wegwerken van blauwe plekken is inmiddels mijn specialiteit geworden. Binnen vijf minuten heb ik alle plekken zo goed als mogelijk weggewerkt, zodat het voor de buitenwereld eruitziet alsof er nooit iets gebeurd is.
Na het aanbrengen van de rest van mijn make-up trek ik een van mijn mooiste jurken aan – een witte, afgewerkt met kant. Het opdoffen van mezelf geeft me een goed gevoel. Het lijkt een beetje op me verkleden, me anders voordoen dan ik ben, want ik wil doen alsof ik niet het meisje ben dat geslagen wordt door haar vriend.
Ik trek mijn hoge, zwarte pumps aan en vervolg dan mijn weg naar beneden. Dennis staat al op me te wachten in zijn gebruikelijke outfit: een verwassen jeans, een grijs shirt met opdruk en een donkergroen vest. Zoals altijd matchen onze outfits totaal niet met elkaar, want Dennis voelt nooit de behoefte om zich op te doffen. Hij heeft natuurlijk ook niet zo veel te verbergen als ik.
Hij werpt een demonstratieve blik op zijn horloge en lacht vervolgens zijn witte tanden bloot. Ik glimlach terug en zo doen we beiden alsof er niets aan de hand is. Alsof onze relatie perfect is en wij een doodnormaal stel zijn.
Terwijl in werkelijkheid… we allesbehalve dat zijn.

Hoofdstuk 1

Het stoort me al niet eens meer dat Dennis overduidelijk met een andere vrouw aan het flirten is, want dat betekent dat hij tenminste niet de hele tijd op mij let. Wat me wel stoort, is dat zij op een overdreven manier lacht om alles wat er uit zijn mond komt. Ik kan me namelijk niet herinneren dat Dennis zo grappig is.
Ze is blond, net als ik, maar haar haren zijn een stuk korter en steiler. Haar lippen zijn gekleurd met een knalrode lippenstift en haar gave huid lijkt wel van porselein. Met haar tengere figuur en elegante kledingstijl ziet ze eruit alsof ze rechtstreeks van een catwalk af komt gelopen. Ze is verdomme knap en kan waarschijnlijk elke man krijgen die ze maar wil, maar ze is geïnteresseerd in Dennis – de grootste klootzak die hier rondloopt.
Dennis ziet er zeker niet verkeerd uit en dat is ook precies de reden waarom ik vijf jaar geleden als een blok voor hem viel. Net als deze blondine had ik destijds geen idee dat deze man het evenbeeld van de duivel is.
Moet ik haar daarvoor waarschuwen?
Moet ik deze vrouw vertellen dat de man met wie ze aan het flirten is – mijn vriend – losse handjes heeft en er waarschijnlijk weinig van haar gave huid over zal blijven als ze zich door hem laat verleiden?
Of moet ik hopen dat ze verliefd op elkaar worden, zodat ik van hem verlost ben?
Ik doe geen van alle en maak slechts van de gelegenheid gebruik dat ik dankzij hun geflirt wat ademruimte heb, door stiekem een drankje te halen bij de bar. Voor de zekerheid loop ik helemaal naar het uiteinde van de bar, waar het donker is en bijna niemand aanwezig is, zodat ik de kans dat iemand me ziet zo klein mogelijk maak.
Het drinken van alcohol wordt afgeraden in combinatie met mijn medicatie en dat is voor Dennis het perfecte excuus om mij te verbieden om te drinken. De werkelijke reden waarom hij het me verbiedt, is dat hij bang is dat ik me dan misdraag. Ik kan niet ontkennen dat ik inderdaad een beetje losbandig word van alcohol en waarschijnlijk is Dennis bang dat ik op dat soort momenten mijn mond voorbij praat over onze relatie.
Voor hem is het gewoon weer een manier om mij in bedwang te houden, zoals hij met zoveel dingen doet.
Vanuit mijn ooghoek houd ik Dennis in de gaten, maar zo te zien heeft hij nog niet opgemerkt dat ik er even tussenuit geglipt ben. ‘Mag ik een gin tonic?’ vraag ik ondertussen aan de barman. ‘Een beetje stiekem, als dat kan.’
‘Dat is dan zes vijftig, duifje,’ antwoordt de barman met een plat Amsterdams accent, waarna hij zich omdraait om mijn drankje te maken.
Ik open mijn clutch en voel in het zijvakje, waar ik normaal gesproken altijd mijn geld in wegstop. Het voelt nu echter leeg en ik word meteen overspoeld door een vlaag van woede. ‘Klootzak,’ mompel ik, als ik me realiseer dat Dennis mijn geld uit mijn handtas heeft gehaald. De barman is inmiddels al de gin in een longdrinkglas aan het schenken en ik twijfel of ik hem nu moet zeggen dat ik het drankje toch niet wil.
Of zal ik stiekem weglopen?
‘Hier,’ hoor ik dan plots een diepe mannenstem naast me zeggen, waardoor de kleine haartjes in mijn nek meteen overeind schieten. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat iemand een briefje van twintig tussen een wijs- en middelvinger omhoog houdt.
Ik draai mijn hoofd voorzichtig naar rechts, naar de grote, mannelijke hand die het briefgeld vasthoudt. Om zijn pols zit een zilveren horloge, waar op de wijzerplaat het woord Rolex staat afgebeeld. De mouwen van zijn kraakwitte overhemd zijn deels opgestroopt, tot halverwege zijn onderarm.
Mijn ogen glijden langzaam via zijn arm naar boven, over zijn gespierde biceps en naar de kraag van zijn overhemd. Zijn kaaklijn wordt bedekt met een laag donkere stoppels, met uitzondering van een klein plekje van ongeveer twee centimeter lang. Het is waarschijnlijk een litteken en om de een of andere reden ben ik meteen nieuwsgierig naar hoe hij daaraan komt.
Hij zit er behoorlijk ontspannen bij, alsof hij hier thuishoort, maar zijn kleding doet anders vermoeden. Met zijn nette overhemd en gestreepte donkergrijze stropdas valt hij op tussen het slecht geklede volk dat in deze kroeg rondloopt.
Er verschijnt een tumbler in mijn zicht, deels gevuld met een amberkleurige vloeistof, waar hij een slok uit neemt. Mijn blik blijft hangen op zijn lippen, waar hij langzaam met zijn tong overheen likt. Het lijkt wel alsof deze man in slowmotion beweegt.
‘Neem aan.’ Mijn blik schiet omhoog en ik kijk recht in de meest donkere ogen die ik ooit gezien heb. Ze zijn pikzwart en verbergen elke uiting van emotie. Het lijkt alsof ze vol zitten met geheimen, terwijl ze er tegelijkertijd leeg uitzien.
Ik adem van schrik scherp in, als hij plots mijn hand vastpakt. Mijn huid lijkt vlam te vatten op de plek waar zijn vingers me aanraken. Hij stopt het briefje van twintig erin en laat me daarna meteen weer los. ‘W-wat?’ weet ik vervolgens uit te brengen, alsof ik een of andere stamelende idioot ben.
Wat is er in godsnaam met me aan de hand?
‘Zes vijftig,’ hoor ik dan weer, waardoor mijn aandacht van hem wordt afgehaald. De barman zet mijn drankje op de bar en wacht met een ongeduldige blik op het geld. Zonder verder na te denken, steek ik mijn hand omhoog en overhandig ik hem het briefje van twintig.
Wanneer hij mij het wisselgeld teruggeeft, richt ik me weer tot de persoon naast me. Ik wil hem het wisselgeld overhandigen, maar hij schudt zijn hoofd. ‘Ik kan dit niet van je aannemen,’ dring ik aan.
‘Dat heb je al gedaan.’ Hij neemt nog een slok van zijn glas en ik blijf hem verbijsterd en gefascineerd aankijken. Dit is uiteraard niet de eerste keer dat ik een knappe man zie, maar om de een of andere reden weet hij mijn volledige aandacht op te eisen.
‘Nee, echt…’ Ik schud mijn hoofd en houd nog steeds mijn hand met het wisselgeld omhoog. ‘Het is heel aardig van je, maar ik kan dit echt niet aannemen. Wil je mij een Tikkie sturen voor die zes vijftig?’
Zijn mondhoek krult een heel klein beetje omhoog. Het is geen lach, maar meer een grijns. ‘Is dit een omslachtige manier om mijn nummer te vragen?’
‘O god, nee…’ Ik kijk verlegen weg en bijt op mijn lip.
Vanonder mijn wimpers zie ik dat hij het longdrinkglas van de bar pakt en voor mijn neus houdt. Met moeite weet ik mijn hand omhoog te brengen en het glas vast te pakken. Hij tikt mijn glas aan met het zijne en neemt nog een slok van de amberkleurige vloeistof. Ik besluit om ook maar een slok te nemen, omdat ik niet goed weet wat ik anders moet doen.
‘Houd dat wisselgeld maar, voor het geval je zo meteen nog eens stiekem wil drinken.’ Hij knipoogt naar me en dat veroorzaakt een hitte op mijn wangen. Shit, ik hoop niet dat ik nu als een debiel sta te blozen. ‘Je kunt beter weer gaan,’ zegt hij dan. ‘Ik wil niet dat je door mij in de problemen komt.’
Blijkbaar weet hij dat ik een relatie heb en dat is maar goed ook, want ik lijk het zelf op dit moment compleet vergeten te zijn vergeten. Ik kijk snel in de richting van Dennis en zie dat hij nog steeds met de blondine in gesprek is. Godzijdank heeft hij niet opgemerkt hoe ik hier sta te zwijmelen vanwege een andere man. Dennis mag momenteel wel met een andere vrouw staan te flirten, maar voor mij gelden andere regels.
‘Ja, ik eh…’ Ik kijk hem nog een keer aan en knipper een paar keer met mijn ogen, in de hoop dat ik mezelf op die manier van hem los kan maken. Ondertussen probeer ik met trillende handen het wisselgeld weg te stoppen in mijn clutch, maar tot overmaat van ramp laat ik de muntstukken met mijn domme kop op de grond vallen. ‘Godver!’
Ik zet mijn glas op de bar en hurk zo diep mogelijk, om de drie gevallen munten op te rapen. Ik bevind me vlak naast zijn schoenen en ik zie dat ze van zwart leer gemaakt zijn. Geen goedkope troep, maar mooi en duur leer. Een paar jaar geleden heb ik Dennis soortgelijke schoenen aan proberen te smeren, maar hij verklaarde me voor gek, omdat hij ze lelijk en vooral oncomfortabel vond. Hij geeft nou eenmaal de voorkeur aan sneakers.
Mijn hoge hakken maken het lastig om op een normale manier overeind te komen, waardoor ik mezelf omhoog moet trekken aan de bar. Zonder dat ik hem kan zien, voel ik zijn priemende, donkere ogen op mij branden en dat maakt dit moment nog beschamender. Ik probeer een voor mijn gezicht gevallen lok van mijn haren weg te blazen, maar hij lijkt verdorie wel vast te plakken aan mijn wang.
Mijn ademhaling valt compleet stil als zijn hand naar mijn gezicht reikt en de blonde lok van mijn wang plukt. Hij glimlacht, soort van, en ik krijg de indruk dat deze man niet vaak lacht. ‘Alles in orde?’
Ik knik en glimlach terug, waarna ik het geld alsnog wegstop in mijn handtas. Gelukkig valt er deze keer niets op de grond. ‘Sorry, dat was nogal onhandig van me.’
‘Daar hoef je geen sorry voor te zeggen.’ Hij pakt het longdrinkglas wederom van de bar en overhandigt het aan mij. ‘Ga nou maar, voordat iemand ziet dat je stiekem aan het drinken bent.’
‘Eh, ja. Bedankt, voor eh…’ Er komt een vreemd, verlegen lachje uit mijn mond en ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan,, omdat ik me belachelijk gedraag.
‘Graag gedaan,’ zegt hij en voordat ik mezelf nog meer voor schut kan zetten, besluit ik dat het echt beter is om weg te lopen. Toch kan ik het niet laten om nog één keer achterom te kijken, om nog een laatste glimp van hem op te vangen.
Dat had ik echter beter niet kunnen doen, want in dit korte moment van onoplettendheid bots ik tegen iemand aan. Er klotst een scheut gin tonic over de rand van mijn glas en wanneer ik me weer omdraai, kijk ik recht in de woedende, groene ogen van Dennis.
‘Wat ben je aan het doen?!’ sist hij, op een toon die alleen ik kan horen. Hij zorgt er altijd voor dat andere mensen zijn ware aard niet te zien krijgen. Mijn bovenarm wordt vastgepakt en voor de buitenwereld ziet dit er misschien heel normaal uit, maar mijn vingers tintelen meteen vanwege de kracht waarmee hij mijn huid samenknijpt. ‘Ben je nou serieus aan het zuipen?!’
‘Nee, ik…’ Het is dom om het te ontkennen, aangezien ik het bewijs nog steeds in mijn hand vasthoud. De geur van gin is onmiskenbaar en dat is Dennis ook zeer zeker niet ontgaan. ‘Het spijt me,’ probeer ik nog, ook al weet ik dat het geen enkele zin heeft. ‘Ik wilde niet—'
‘Meekomen.’ Hij sleurt me aan mijn arm mee naar de uitgang van de kroeg en handelt zo hardhandig dat ik een paar keer bijna struikel. Het weerhoudt hem er niet van om zijn tempo te verlagen en waarschijnlijk voedt het zijn woede jegens mij alleen maar meer.
Zodra we buiten komen, grist hij het longdrinkglas uit mijn hand en smijt het keihard tegen de geasfalteerde weg. Kleine stukjes glas en spetters gin tonic spatten tegen mijn blote benen. ‘Je weet godverdomme hoe ik denk over alcohol.’ Zijn wijsvinger steekt dreigend voor mijn oog. ‘Waarom luister je verdomme nooit naar me?!’
Ik geef geen antwoord op zijn vraag, omdat er op dit moment geen goed antwoord bestaat. Elk woord wat er nu uit mijn mond komt, zal zijn razernij alleen maar triggeren en daarom blijf ik zo stil mogelijk. Helaas weet ik dat mijn stilte ook bestraft zal worden, maar dat zal waarschijnlijk minder erg zijn dan wanneer ik wel geluid maak.
‘Geef antwoord!’ Zijn handen belanden rondom mijn keel en ik word ruw naar achteren geduwd. Mijn rug belandt met een harde klap tegen een muur en de impact van die klap, in combinatie met zijn beklemmende handen rondom mijn luchtpijp, zorgen ervoor dat ik genoodzaakt ben om wanhopig naar adem te happen. ‘Doe niet zo fucking zielig! Dit is allemaal jouw schuld! Jouw schuld, Roosje. Hoor je me?!’
Op dit moment kan ik al niet eens meer reageren, omdat hij mijn luchttoevoer dusdanig blokkeert,, dat ik helemaal geen zuurstof meer binnenkrijg. Vanuit mijn ooghoeken beginnen zwarte vlekken mijn zicht te vervagen. Net wanneer ik denk mijn bewustzijn te verliezen, laat hij me los en zak ik op de koude grond onder me neer.
‘Ga naar huis,’ snauwt hij. ‘Ik wil je vanavond niet meer zien.’

Hoofdstuk 2

Zijn voetstappen vervagen naar de achtergrond, waarna ik kort de klanken van de vrolijke muziek hoor, gevolgd door een doffe klap van een deur. Het enige geluid wat daarna overblijft, is dat van mijn haperende ademhaling. Ik weet dat hij weer naar binnen is, maar ik durf me nog niet te bewegen, dus ik blijf een paar seconden – misschien zijn het zelfs minuten – op het koude asfalt zitten.
De stekende pijn in mijn knie dringt echter steeds verder mijn lichaam binnen, dus ik ben uiteindelijk wel genoodzaakt om overeind te komen. Wanneer ik voorover leun om de schade te inspecteren, zie ik dat er een straaltje bloed over mijn scheenbeen loopt. Het wordt veroorzaakt door een stuk glas dat in de huid van mijn knie steekt. Ik bijt op mijn lip en zet me schrap om het stuk glas eruit te trekken, maar wanneer ik mijn vingers naar mijn knie breng, word ik opgeschrikt door voetstappen die plots wel erg dichtbij klinken.
Mijn blik schiet omhoog en de man van zojuist aan de bar torent hoog boven me uit. Hij is groot, veel groter dan ik en ook zeker twintig centimeter langer dan Dennis. Nu hij hier opeens voor mijn neus staat, slechts zichtbaar in het zwakke licht van de lantaarnpaal aan de overkant van de straat, maakt hij nog meer indruk op me. ‘Gaat het?’ Zijn stem veroorzaakt dezelfde lichamelijke reactie als zojuist, want de kleine haartjes in mijn nek schieten weer overeind. Het wordt nu echter gecombineerd met schaamte, want ik vind het verschrikkelijk dat iemand mij op deze manier ziet.
Ik recht meteen mijn rug en forceer een grote glimlach, zoals ik zo vaak doe. Het gaat me net zo gemakkelijk af als het verzinnen van smoesjes voor mijn verwondingen. ‘Ik ben gevallen. Onhandig.’ Ik forceer een giechel, al klinkt het helaas meer als gejammer. ‘Er is niets aan de ha—’
‘Niet doen,’ onderbreekt hij me op een strenge en dominante toon, waardoor ik me meteen piepklein voel. ‘Niet hem verdedigen.’
Ik sla mijn ogen neer en voel me zwaar ongemakkelijk en beschaamd, omdat hij overduidelijk door heeft wat er zojuist is voorgevallen. Het komt eigenlijk nooit voor dat iemand getuige is van Dennis’ agressie en ik weet daarom ook niet zo goed wat ik nu moet doen of zeggen.
Hij vindt me vast en zeker zwak, omdat ik me zo door mijn eigen vriend laat behandelen.
Tot overmaat van ramp hurkt hij vlak voor me neer en mijn gehele lichaam verstijft, wanneer hij zijn hand op mijn kuit plaatst. Zijn blik is op mijn gehavende knie gericht, als hij me vertelt wat ik al weet. ‘Er zit een stuk glas in.’
‘Ik wilde het net eruit—’ Ik adem scherp in als ik voel dat hij zonder enige aankondiging het stuk glas uit mijn huid rukt. Het doet verdomd veel pijn. ‘Wat de fuck doe je, idioot!’
‘Ik help je.’ Hij drukt iets tegen mijn knie en wanneer ik omlaag kijk, zie ik dat het een witte, stoffen zakdoek is. Zijn blik is op mijn gezicht gericht, onderzoekend, alsof hij zonder woorden probeert te peilen of alles wel in orde is. Misschien heeft hij al door dat ernaar vragen geen zin heeft, omdat ik altijd zal zeggen dat alles goed gaat. ‘Je zou eigenlijk naar een dokter moeten gaan…’ De manier waarop hij die woorden uitspreekt, verraadt al dat hij weet dat ik dat niet zal doen.
Deze onbekende man weet nu al meer van me dan de meeste mensen die mij denken te kennen. En het is verdomme irritant, want ik houd bewust iedereen op afstand. Dat is nou eenmaal gemakkelijker dan voortdurend te moeten liegen.
‘Het valt allemaal wel mee.’ Ik glimlach en probeer wanhopig mijn masker op zijn plek te houden, zodat hij niet nog dichter bij mijn ziel in de buurt komt. ‘Ik ga gewoon naar huis en plak een pleister erop.’
Hij komt deels overeind en houdt zijn blik voortdurend op mij gericht. Met zijn hand blijft hij de witte zakdoek tegen mijn knie drukken. ‘Kun je lopen?’ vraagt hij met een bezorgdheid die ik niet gewend ben.
Ik glimlach nog steeds, maar al minder breed dan zojuist. ‘Ik red me wel.’
‘Dat vroeg ik niet.’ Een frisse, houtachtige geur, gecombineerd met een vleugje drank – ik vermoed whisky – dringt mijn neusholten binnen. Hij ruikt verdomme ook nog eens verslavend lekker. Ik begin aandachtiger te zoeken naar minpunten aan deze man, want dat maakt het makkelijker om hem op afstand te houden. ‘Kun je lopen?’ herhaalt hij. ‘Of moet ik je dragen?’
‘Ha-ha, heel grappig, hoor.’ Ik rol met mijn ogen en draai mijn hoofd naar links, zodat ik niet meer naar zijn knappe kop hoef te kijken. Zijn vriendelijkheid frustreert me, omdat ik daardoor geneigd ben om hem aardig te vinden en dat is gevaarlijk. ‘Ik ben niet in de stemming voor grapjes.’
‘Grapjes?’ Hij spreekt het uit alsof het een vreemd woord voor hem is. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat zijn blik nog steeds dezelfde serieuze uitstraling bevat. ‘Zie je mij lachen?’
‘Volgens mij weet jij niet eens hoe dat moet,’ mompel ik op een botte toon, met als doel hem te beledigen, zodat hij hopelijk weer vertrekt en zich niet langer om mijn welzijn bekommert.
Het korte geluid dat hij vervolgens maakt, zorgt ervoor dat ik mijn hoofd alsnog terugdraai. Het klonk als een klein lachje – een prachtig geluid – maar zodra ik hem aankijk is daar niets meer van te zien. Zijn donkere ogen kijken recht in de mijne en pas nu valt het me op dat zijn irissen niet alleen maar zwart zijn. Er zijn kleine, groene schitteringen verspreid in die diepe duisternis, als fonkelende sterren aan een donkere hemel.
Ze zijn prachtig.
Hij is prachtig.
Verdomme.
‘Kun je lopen?’ haalt hij me weer uit mijn gedachten. Mijn knie wordt losgelaten en ik zie dat de witte stof van de zakdoek helemaal rood gekleurd is. ‘Ik vraag het niet nog een keer.’
Mijn wenkbrauwen schieten omhoog en ik werp hem een verontwaardigde blik toe, vanwege die opmerking. ‘Je vraagt het niet nog een keer? Pardon?! Want anders… wat?’
‘Dan draag ik je.’ Zijn stalen gezichtsuitdrukking maakt me duidelijk dat hij wederom geen grap maakt. Ik geloof dat hij me daadwerkelijk op zal tillen als ik nu niet meteen in beweging kom. ‘Zeg het maar.’
‘Ik kan lopen,’ zeg ik vol overtuiging, al weet ik helemaal niet zeker of het de waarheid is. Mijn blik gaat richting de ingang van de kroeg, omdat ik plots besef dat Dennis nog steeds vlakbij is. Als hij nu naar buiten komt stormen en mij hier met een andere man ziet, dan wil ik niet eens weten wat er zal gebeuren. ‘Ik red me wel,’ zeg ik nogmaals, zonder hem aan te kijken. Stilletjes hoop ik dat hij vanzelf zal verdwijnen en mij hier achterlaat. Dat zou beter zijn, voor ons allebei. ‘Ga alsjeblieft weg. Je brengt me nog in de problemen.’
Het geluid van een klein, kort lachje zorgt ervoor dat mijn blik zich weer naar hem verplaatst. Wederom tref ik een serieuze uitdrukking aan op zijn knappe gelaat. ‘Volgens mij zit jij al heel lang in de problemen.’ Hij strekt zijn hand naar me uit, wat mijn nieuwsgierigheid ongewild aanwakkert. Ik wil zijn hand vastpakken en voelen of zijn huid net zo koud is als zijn ogen. Natuurlijk heeft hij me net al min of meer aangeraakt, maar dit is anders. Dit moet wederzijds zijn en ik weet niet of ik dat wel moet doen. ‘Leun op mij,’ oppert hij, terwijl hij blijft wachten tot ik zijn verzoek inwillig.
Het is zo verdomde verleidelijk, al weet ik niet eens waarom. Ik zou dit niet moeten doen, omdat ik een relatie heb en al helemaal omdat de persoon met wie ik die relatie heb, mij afmaakt als hij hierachter komt. Het is gevaarlijk en verleidelijk… net als de man die voor mijn neus staat.
Zijn geduld is blijkbaar op, want hij pakt zonder toestemming mijn hand vast. Zijn vingers voelen ruw, maar warm aan en de manier waarop hij me vastpakt is voorzichtig. Het is totaal anders dan hoe Dennis mij regelmatig vastgrijpt en ik zou bijna willen geloven dat de handen van deze man niet in staat zijn om me pijn te doen. Ik weet echter beter dan dat, want niemand is te vertrouwen.
‘Het gaat wel,’ fluister ik nog, als een soort laatste passieve verzetspoging, als hij me in beweging brengt. Op dat moment kom ik erachter dat het helemaal niet gaat, want de snee in mijn knie in combinatie met mijn hoge haken, zorgen ervoor dat ik amper op mijn benen kan staan. Ik klem mijn kaken op elkaar en probeer zo normaal mogelijk te zeggen: ‘Niet zo snel, alsjeblieft. Ik draag hoge hakken.’ Natuurlijk is dat wederom een excuus, want mijn hoge hakken zijn niet de oorzaak van mijn pijn. En dat weet hij. ‘Wacht even…’ Ik trek een voor een mijn pumps uit en houd ze daarna in mijn hand vast. ‘Dit is beter.’
Hij kijkt me verbijsterd aan, alsof hij zojuist water heeft zien branden. ‘Dit meen je toch niet serieus?!’ Zijn blik zakt af naar mijn blote voeten op het koude en harde asfalt. ‘Je gaat toch niet zo over straat lopen?’
Mijn eerste gedachte is dat hij zich voor me schaamt, aangezien dat de eerste reactie van Dennis zou zijn. Die gedachte wordt echter meteen van tafel geveegd, als hij me vanuit het niets omhoogtilt en over zijn schouder gooit.
Wha!’ Ik gil van schrik en spartel wild om me heen. Het lijkt hem echter totaal niet te hinderen, want hij draagt me de straat uit alsof ik niets weeg. ‘Wat doe je?! Zet me neer!’
‘Nee,’ is de enige reactie die ik krijg.
‘Doe normaal!’ Ik sla met mijn vuisten tegen zijn rug, maar dat zorgt er alleen maar voor dat hij zijn greep verstevigt. ‘Ik draag een jurk! Zet me neer of ik ga gillen!’
‘Niemand ziet iets.’ Hij geeft een zachte tik tegen mijn billen en ik grom gefrustreerd, waarop ik hem hoor lachen. Verdomme, nu kan ik hem ook nog niet zien. ‘Ga je nog gillen?’
‘Zet me neer, jij holbewoner!’ roep ik.
‘Noem je dat gillen? Ik had wel iets meer verwacht…’
‘Je bent een lul!’
‘Ga je nog vertellen waar deze holbewoner naartoe moet lopen?’ Hij klinkt geamuseerd, alsof hij nog steeds aan het lachen is. ‘Of moet ik je naar mijn grot dragen?’
Ik snuif en kronkel nog een paar keer, waarna ik mijn pogingen om los te komen staak. Het heeft geen enkele zin. ‘Ik vind dit echt niet leuk!’
‘Vertel me nou maar waar ik naartoe moet.’
Ik slaak een diepe zucht en overweeg mijn opties, want het voelt onverstandig om mijn adres met hem te delen. Het liefst stuurde ik hem nu in een verkeerde richting, maar dat zou ook betekenen dat ik nog langer in deze ongemakkelijke houding moet hangen. ‘Aan het einde van de straat naar links,’ mompel ik uiteindelijk, tegen beter weten in. ‘Ik wil niet dat je weet waar ik woon,’ geef ik wel nog toe.
‘Ben je bang dat ik je ga stalken?’ vraagt hij op een spottende toon.
‘Ik weet niet waar jij allemaal toe in staat bent.’
Hij grinnikt en ik vraag me af waarom hij opeens zo veel lacht, nu ik hem niet kan zien. ‘Misschien kom je daar nog wel achter.’
Wil ik daar achter komen?
‘Ik heb een relatie.’ Ik heb het nodig om dat hardop te benoemen. Niet omdat hij dit moet weten – want daar was hij al van op de hoogte – maar om mezelf eraan te herinneren. Ik weet dat mijn relatie ongezond is, want ik ben niet dom, maar dat betekent nog niet dat ik in staat ben om Dennis te bedriegen. ‘Dus je kunt zulke dingen niet tegen mij zeggen.’
‘Je zou geen relatie moeten hebben.’ Zijn opmerking is vaag en ik begrijp niet meteen wat hij ermee bedoelt, totdat hij een paar seconden later eraan toevoegt: ‘Niet met hem, in ieder geval.’
‘Ga je me nu vertellen dat jij de perfecte kandidaat bent om wél een relatie mee te hebben?’ Het is een stomme en ongemakkelijke vraag, die ik niet had moeten stellen. Ik weet namelijk dat hij dat niet ermee bedoelde. ‘Sorry, ik—’
‘Je moet echt eens stoppen met jezelf te verontschuldigen,’ onderbreekt hij me. ‘Het maakt je zwak en onaantrekkelijk.’
Wow. Ik weet even niet hoe ik daar op moet reageren, dus ik houd mijn mond.
‘Waar moet ik nu naartoe?’ vraagt hij na een korte stilte. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat we inmiddels bij het kruispunt vlak bij mijn woning zijn aangekomen. Ik wijs hem de weg en vertel hem bij welk huisnummer hij kan stoppen.
Ons naderende afscheid hangt in de lucht en ik kan het bijna proeven. Het zou een opluchting moeten zijn dat ik bijna van deze vreemde, onbekende en mysterieuze man verlost ben, maar zo voelt het niet. Het voelt teleurstellend, omdat ik het gevoel heb dat dit nog niet klaar is. Ik wil meer van hem weten, ook al weet ik dat dat een verkeerde gedachte is.
‘Wie ben je eigenlijk?’ vraag ik daarom, wanneer we slechts een paar meter van de twee-onder-een-kapwoning van Dennis en mij verwijderd zijn. ‘Mag ik je naam weten?’
‘Het is beter als je die niet weet.’ Hij laat me voorzichtig via zijn borstkas naar beneden zakken en ik houd zijn schouders vast, totdat de koude ondergrond van de stoeptegels mijn blote tenen raakt. Onze gezichten bevinden zich slechts centimeters van elkaar en ik weet dat dit het moment is waarop ik afstand van hem moet nemen. De positie waarin we staan is veel te intiem, verkeerd… en voelt veel te goed. ‘Gaat het?’
Ik weet niet eens waarom hij dat vraagt, maar ik knik uit beleefdheid.
Hij is degene die mij loslaat en misschien is dat maar goed ook, want ik had het zelf niet voor elkaar gekregen. Pas nu er zich een kleine afstand tussen ons bevindt, valt het me op dat zijn witte overhemd besmeurd is met rode vlekken, afkomstig van mijn bebloede knie.
‘O, shit, het spijt me!’ Ik veeg met mijn vlakke hand over zijn borstkas, alsof dat ook maar enig nut heeft. Het enige wat ik ermee bereik, is dat ik nu kan voelen dat zijn lichaam keihard is. Volgens mij heeft deze man geen grammetje vet aan zijn lijf. ‘Nu heb ik ook nog je kleren verpest!’
Hij pakt mijn pols vast en weerhoudt me er op die manier van om nog een keer over zijn overhemd te wrijven. ‘Stuur me maar een Tikkie voor de onkosten.’
Mijn wenkbrauwen trekken in een frons, omdat ik niet meteen doorheb dat hij me in de maling neemt. ‘Goh, dus je hebt opeens toch humor?’
‘Blijkbaar.’
Ik grinnik, bijt op mijn lip en sla mijn ogen neer. ‘Ik wil je best een Tikkie sturen voor alles wat ik je vanavond gekost heb.’ Ik geef niet hardop toe dat het deze keer wel een poging is om zijn nummer te achterhalen. Ik kijk weer omhoog, recht in zijn donkere, lege ogen. ‘Alleen moet ik dan wel je naam weten.’
Mijn ademhaling valt stil als hij voorover buigt en zijn lippen zacht tegen mijn voorhoofd drukt. Een paar seconden blijven we zo staan, alsof er niemand anders op deze wereld bestaat. ‘Je verdient beter dan hem,’ fluistert hij vervolgens, voordat hij me loslaat en zich bij me vandaan draait. ‘Tot ziens, Rose.’
Ik ben volledig ontdaan door het feit dat hij mijn naam noemt, maar ik krijg het niet voor elkaar om nog een woord uit te brengen. Ik kijk hem slechts zwijgend na, terwijl hij steeds verder verdwijnt in de duisternis van de nacht.
Wanneer ik me omdraai naar onze voordeur, valt mijn blik op het metalen naamplaatje onder ons huisnummer. Er staat met sierlijke letters Dennis & Rose in gegraveerd.
Met een klein hartje eronder, alsof dit een huis vol liefde is.

 

Hoofdstuk 3

De volgende ochtend word ik gewekt door het geluid van mijn deurbel. De kant van het bed waar Dennis normaal slaapt is leeg en het ziet ernaar uit dat hij vannacht niet thuis heeft geslapen. Dat verbaast me niets, want de laatste tijd blijft hij steeds vaker bij vrienden slapen na het uitgaan. Eigenlijk ben ik daar alleen maar blij mee, want dat betekent dat ik Dennis minder vaak in dronken toestand meemaak.
Ik klauter uit mijn bed en trek snel een badjas aan, voordat ik naar beneden snel om de deur te beantwoorden. Intussen weerklinkt mijn deurbel nogmaals door ons huis en ik vraag me af wie mij zo vroeg op zaterdagochtend uit mijn slaap haalt.
‘Ik kom eraan!’ roep ik, wanneer ik van de trap loop, zodat de ongeduldige persoon voor mijn voordeur weet dat hij kan stoppen met het terroriseren van mijn deurbel.
Wanneer ik de deur opentrek, zie ik een bezorger met een grote, lichtgele envelop in zijn handen staan. ‘Rose Porter?’ vraagt hij op een geërgerde toon, nog voordat ik zelf iets heb kunnen zeggen. Deze man lijkt er totaal geen erg in te hebben dat hij mij op zaterdagochtend uit mijn bed heeft getrommeld. Hij duwt me een handterminal in mijn handen, zonder dat ik bevestigd heb dat ik daadwerkelijk de persoon bent naar wie hij zoekt. ‘Hier tekenen.’
Ik krabbel iets op het scherm van de terminal, wat totaal geen gelijkenis heeft met mijn daadwerkelijke handtekening, en overhandig het apparaat vervolgens weer aan de bezorger. ‘Bedankt,’ mompel ik, als hij me de envelop overhandigt en weer vertrekt met zijn slechte humeur.
Ik sluit de voordeur en scheur de bovenkant van de envelop meteen open, terwijl ik naar de keuken loop. Het komt niet zo vaak voor dat er post voor mij wordt bezorgd, dus ik ben erg benieuwd van wie dit afkomstig is. Ik keer de envelop om en laat de inhoud ervan op onze keukentafel vallen.
‘Wat de fuck?!’ Mijn mond valt open van verbazing, verbijstering en ongeloof, wanneer tientallen foto’s van Dennis zich verspreiden over het tafelblad. Op elke foto wordt hij vergezeld door een vrouw. Niet zomaar een vrouw, maar de blonde vrouw waar hij gisteravond de hele avond mee aan het flirten was.
Foto’s waarop ze elkaars hand vasthouden.
Foto’s waarop ze samen lachen.
En foto’s waarop ze met elkaar zoenen.
Ze zien er verdomme uit als een verliefd stel, meer verliefd dan wij ons ooit naar elkaar gedragen hebben. Natuurlijk wist ik allang dat Dennis een klootzak is en ik ben ook echt wel bewust van het feit dat onze relatie allesbehalve goed is. Toch was er een klein, naïef deel van mij dat ervan uitging dat we op zijn minst een monogame relatie hadden. Helaas blijkt nu dat ook dit deel van onze relatie vergiftigd is.
Het feit dat hij gisteren openlijk met haar aan het flirten was, stoort me misschien nog wel het meest. Nu lijkt het alsof al zijn vrienden op de hoogte zijn van zijn affaire. Iedereen weet het waarschijnlijk al.
Iedereen, behalve ik.
In de envelop bevindt zich naast de foto’s ook nog een pakketje papieren, met een losse brief erbovenop. In de rechterhoek van de brief zie ik een logo staan met de tekst Privédetective Koenders. In het midden van het papier staat een korte tekst.

Geachte mevrouw Porter,
Bij deze ontvangt u de resultaten van mijn onderzoek naar dhr. De Jong, welke heeft plaatsgevonden van november tot mei. In het rapport staan alle activiteiten van dhr. De Jong. De gegevens van mevr. Castro zijn in de bijlage toegevoegd.
Indien u verder vragen heeft over het onderzoek, of indien u het onderzoek verder uit wil breiden, verzoek ik u om contact op te nemen met mijn assistent via onderstaand nummer.

Mijn ogen glijden een paar keer over de tekst, voordat ik het bijgevoegde rapport erbij neem en daardoorheen blader. De conclusie was al duidelijk aan de hand van de foto’s, maar alsnog komen de woorden uw partner heeft inderdaad een affaire keihard binnen.
Wat is dit in godsnaam? Ik heb helemaal geen onderzoek bij een privédetective aangevraagd, maar deze informatie is wel allemaal aan mij gericht. Heeft iemand anders dit namens mij aangevraagd? Ik wist helemaal niet dat zoiets kon.
En wie is mevrouw Castro? Is dat de vrouw waar Dennis een affaire mee heeft?
Waar is Dennis nu eigenlijk? De gedachte dat hij helemaal niet bij vrienden is blijven logeren, maar bij haar, maakt me zo kotsmisselijk dat ik de galsmaak achter in mijn keel al proef.
In mijn hoofd is het inmiddels een grote chaos en ik heb iemand nodig die daar orde in kan scheppen. Aangezien ik vrijwel geen vrienden meer over heb – dankzij Dennis – bestaat er slechts één persoon die ik kan bellen: mijn beste vriendin Lizzy.
Het duurt eventjes voor ze kreunend opneemt. ‘Ro? Het is zaterdagochtend en het is pas…’ Er valt een korte stilte. ‘…half negen. Ik mag hopen dat er iemand op sterven ligt, anders begrijp ik niet waarom je me in godsnaam wakkerbelt.’
‘Dennis gaat vreemd!’ gooi ik meteen eruit. Natuurlijk wilde ik dit wel ter sprake brengen – daar bel ik haar immers over – maar het was niet mijn bedoeling om dit als een bom neer te gooien.
‘Eh… wát zeg je?’ Er klinkt een hoop gerommel op de achtergrond en ik vermoed dat Lizzy momenteel uit haar bed klautert. Ik hoop maar dat ze alleen in bed ligt, aangezien mijn beste vriendin absoluut niet vies is van onenightstands. Dit gesprek voelt te privé om het in het bijzijn van een van haar nachtelijke avontuurtjes te voeren. ‘Zei je nou echt dat die klootzak vreemdgaat?’
‘Ja, maar het vreemde is dus...’ Ik laat mijn ogen nogmaals over het onderzoeksrapport glijden en zie een aantal namen van restaurants staan waar Dennis en zijn minnares gespot zijn. Hij neemt mij verdomme nooit mee uiteten. ‘Ik heb net een rapport ontvangen van een privédetective waar dat in staat. Weet jij of je dat soort onderzoeken gewoon kunt…’ Ik word onderbroken door het geluid van mijn deurbel, die al voor de tweede maal deze ochtend door mijn huis weerklinkt. ‘Wacht even, Liz. Er staat iemand voor de deur.’
‘Laat lekker staan!’ joelt Lizzy meteen, terwijl ik al in de richting van de voordeur loop. ‘Je bent nu met mij aan het bellen en je kunt niet midden in je verhaal stoppen met praten. Dat kun je me niet aandoen!’
‘Wacht gewoon even…’
Lizzy is echter geen geduldig persoon en zoals ik had kunnen verwachten, praat ze gewoon verder. ‘Waar is Dennis nu?’
‘Geen idee. Misschien is hij bij zijn minnares.’ Ik maak er nu wel een grap over, maar mijn maag draait nog steeds bij de gedachte dat hij de nacht heeft doorgebracht met een andere vrouw. ‘Ik maak nu de deur open,’ laat ik Lizzy weten, wanneer ik de deurknop al in mijn hand heb.
Er staat wederom een bezorger voor mijn neus, al lijkt het humeur van deze man een stuk opgewekter. Een vriendelijke glimlach siert zijn ronde gezicht en zijn rode wangen hebben bijna dezelfde kleur als het shirt dat hij draagt. ‘Een hele goedemorgen,’ begroet hij me. Ik zie dat hij een losse bloem, ingepakt in doorzichtig cellofaan in zijn hand houdt. ‘Ik kom u een roos bezorgen.’
‘Eén roos?’ vraag ik verward, omdat ik me niet kan voorstellen dat er tegenwoordig ook al losse bloemen bezorgd worden. De bezorgkosten zullen waarschijnlijk meer bedragen dan de bloem zelf.
‘Jazeker, mevrouw. Een Julietroos, om precies te zijn. De mooiste die wij verkopen.’ Hij overhandigt me de roos, vergezeld met een vriendelijke knipoog. ‘Heel veel plezier ermee.’
Ik kijk verward naar de losse, ingepakte roos in mijn hand, terwijl de bezorger fluitend terug naar zijn bestelbusje loopt. Er komt op dit moment helemaal niemand in me op die me dit zou kunnen sturen. Van Dennis zal het sowieso niet zijn, want die vindt bloemen kopen geldverspilling, omdat ze nooit lang meegaan. De enige bloem die onze woonkamer siert is een kleine, paarse orchidee en zelfs daar heb ik wekenlang om moeten zeuren.
Ik hou van bloemen en ik ben samen met een man die bloemen haat. Ik zou kunnen zeggen dat tegenpolen elkaar aantrekken, maar daar begin ik elke dag meer aan te twijfelen.
‘Aarde aan Ro! Ben je er nog?!’ De klank van Lizzy’s stem, afkomstig van mijn telefoon in mijn hand, weerklinkt zacht door de keuken. Ik was helemaal vergeten dat ze nog aan de lijn hangt.
‘Hai!’ Ik klink opeens behoorlijk opgewekt, voor iemand die er zojuist achter is gekomen dat haar vriend vreemdgaat. Alleen maar omdat ik een roos heb gekregen. Misschien moet ik eerst eens kijken wie de afzender is, voordat ik een gat in de lucht spring.
‘Heb je bloemen gekregen?’ vraagt Lizzy nieuwsgierig, die natuurlijk mee heeft kunnen luisteren met mijn korte conversatie met de bezorger.
‘Ja, wacht even…’ Ik peuter aan het cellofaan, zodat ik het kaartje ertussenuit kan halen. Het is een klein, gouden kaartje en ik zie dat de binnenkant wit is, met gouden letters erin gedrukt. Een heerlijke, frisse geur van thee en citroen komt me tegemoet, zodra ik de bloem heb weten te bevrijden uit de laag doorzichtige folie. Het lukt me om het kaartje er tussenuit te trekken en ik lees meteen de gouden tekst.

Roosje, iets kan heel mooi lijken van de buitenkant, maar alsnog kun je je verwonden aan zijn doorns. Wees voorzichtig.

Ik lees de cryptische boodschap een paar keer en hoor ondertussen in mijn oor dat Lizzy aan het schelden is van ongeduld. Ik begrijp er helemaal niets van.
Is dit van de man die mij gisteravond naar huis heeft gebracht?
Maar waarom zou hij me zoiets sturen?
‘ROSE!’ schreeuwt Lizzy keihard in mijn oor, waardoor ik een paar seconden doof ben. ‘Je kunt me niet opbellen met deze shit en me vervolgens negeren! Wat is er? Moet ik naar je toe komen? Zeg iets!’
‘Liz, dit is écht vreemd…’ Ik vertel haar over de roos en de tekst op het kaartje. Daarna vertel ik haar over gisteravond en hoe ik door iemand naar huis ben gebracht. ‘Ik ken zijn naam niet eens, maar ik denk… Misschien heeft hij deze roos gestuurd. Of is het gek om dat te denken?’
‘Wat de fuck, Ro! Eerst vertel je mij dat Dennis vreemdgaat en nu heb jij opeens een of andere mysterieuze, lekkere kerel ontmoet?! Dit is heftig. Wow, echt wow.’ Ik hoor Lizzy zuchten. ‘Oké, dus stel dat die roos van die kerel afkomstig is. Hoe komt dat rapport dan opeens bij jou terecht? Heeft hij dat ook gestuurd?’
‘Dat lijkt me niet. Dat rapport gaat over de afgelopen maanden, dus dat kan hij nooit aangevraagd hebben.’ Ik heb alleen geen flauw idee wie dit dan wel heeft gedaan. Buiten Lizzy en mijn familie ken ik vrij weinig mensen, omdat Dennis het nu eenmaal niet toelaat dat ik vrienden heb die hij niet kent. Lizzy ken ik van de middelbare school en zij heeft zich nooit laten wegjagen door hem, ook al kunnen ze elkaars bloed wel drinken.
‘Maar vertel eens wat meer over die kerel,’ dringt Lizzy aan. ‘Waarom bracht hij je naar huis? Hebben jullie gezoend? Ik zou bijna willen vragen of er nóg meer gebeurd is, maar daar ken ik je te goed voor. Dus, vertel!’
‘Er valt niets te vertellen, Liz. Hij eh…’ Ik denk terug aan het moment waarop ik hem aan de bar aantrof. Aan de indruk die hij meteen al op me maakte, maar ook aan de woorden die als messteken bij me binnenkwamen. ‘Hij was eigenlijk best gemeen. Hij vroeg of Dennis mij verpest had.’
‘Oh, dus ik ben niet de enige die dwars door Dennis heen kijkt?’ vraagt ze op een sarcastische toon. ‘Ik mag hem nu al, Ro. Wie hij ook is. En hij stuurt je ook nog een roos! Het moet wel van hem komen, want die tekst gaat overduidelijk over Dennis.’
‘Ik weet het niet,’ verzucht ik. Natuurlijk hoop ik het ergens wel, maar ik durf niet te hopen. Het is een verraderlijke emotie, die mij al meerdere keren in mijn leven grote teleurstellingen heeft gebracht. Het is beter om niet te hopen. ‘Ik kan maar beter alles gaan verstoppen, voordat Dennis thuiskomt.’
‘Wij gaan zo samen ontbijten,’ deelt Lizzy mee. ‘Jij hebt mij een hoop te vertellen en ik heb honger. Zullen we over een uurtje bij DOKtien afspreken? Ik moet daarna ook nog even boodschappen doen, dus dan heb je meteen een excuus voor Dennis als hij vraagt waar je geweest bent.’
We ronden ons gesprek af en spreken over een uur af in onze favoriete lunchroom. Daarna loop ik met de roos en het onderzoeksrapport naar boven, waar ik mijn verstopte schoenendoos met al mijn dierbare spullen tevoorschijn haal. Ik neem in kleermakerszit op de grond plaats en blader nog een keer door het rapport.
In de gegevens van de blonde vrouw kan ik lezen dat haar volledige naam Juliet Castro is. Mijn ogen schieten meteen naar de abrikooskleurige roos en er bekruipt me een onheilspellend gevoel.
Hoe toevallig is het dat ik erachter kom dat Dennis vreemdgaat met een vrouw die Juliet heet en even daarna een Julietroos ontvang?
Heeft zij me deze roos gestuurd?
Maar waarom zou zij in godsnaam zoiets doen?
Om me te waarschuwen voor Dennis?
Tijdens het verder bladeren door het rapport, kom ik een adres tegen van een hotel. Het is een van de plekken waar Dennis regelmatig met zijn minnares afspreekt. Zonder enige aarzeling bel ik Lizzy terug.
‘Onze plannen zijn gewijzigd,’ zeg ik, zodra ze opgenomen heeft. ‘Hoe laat kan je bij het Palaciohotel zijn?’

Hoofdstuk 4

Om tien uur sta ik samen met Lizzy voor het Palaciohotel. Ik had geen idee wat ik ervan moest verwachten, maar misschien vermoedde ik onbewust dat het een ordinair tweesterrenhotel zou zijn. Het luxueuze hotel waar we nu voor staan laat me huiveren en ik kan het niet helpen om me meteen af te vragen hoeveel geld een kamer hier in godsnaam kost.
Dennis werkt bij de politie en ik heb een baan als administratief medewerkster bij een advocatenkantoor, maar we verdienen zeer zeker geen topsalaris. In het onderzoeksrapport heb ik gelezen dat Dennis hier gedurende de afgelopen maanden vrijwel elk weekend overnachtte. Ik houd mijn hart vast, omdat ik bang ben dat hij dit bekostigd heeft van ons spaargeld.
‘Mooi hotel.’ Lizzy maakt een fluitend geluid en schuift haar zonnebril omhoog over haar wilde bos bruine krullen. ‘Wat gaan we hier precies doen?’
Ik kijk haar vertwijfeld aan, omdat ik eerlijk gezegd nog niet na heb gedacht over wat ik hier precies wil doen. ‘Ik moet het met mijn eigen ogen zien,’ besluit ik te zeggen, alsof de tientallen foto’s onvoldoende bewijs voor me waren.
‘En wat doen we als Dennis ons hier ziet? Ik wil niet dat je in de problemen komt, Ro.’ Ze zegt niet letterlijk dat ze bang is dat Dennis me zal slaan als hij ons hier aantreft, al weten we beiden dat dat de keiharde realiteit is.
‘Ik zit al heel lang in de problemen, Liz.’ Pas nadat ik die woorden uitspreek, realiseer ik me dat ik de woorden herhaal van de man die mij gisteravond thuis heeft gebracht. Onze korte ontmoeting heeft nog steeds een gigantisch effect op me, ook al weet ik nog altijd niet waarom. ‘Mijn relatie met Dennis is gewoon…’
‘Ingewikkeld,’ vult ze me aan, als ik zelf de woorden niet kan vinden. ‘Het wordt tijd dat je voor jezelf opkomt. Ik hoop tenminste dat je dat nu wel zult doen.’
Ik knik, al weet ik niet zeker of ik dat op dit moment kan beloven. Ik wil er wel iets aan doen, maar ik weet gewoon niet hoe. Dennis zal me overal vinden, dus ook al weet ik de ballen te vinden om hem te verlaten, dan betekent dat nog niet dat ik van hem verlost ben.
‘Zullen we dan maar naar binnen gaan?’ stelt Lizzy voor. Ze houdt haar hand boven haar ogen om de verblindende zonnestralen te blokkeren en werpt een blik op de weerspiegelende ramen van het hotel.
‘Ja, is goed.’ Ik klink net zo onzeker als ik me voel. In mijn hoofd worden er allerlei vragen op me afgevuurd, die me behoorlijk aan het twijfelen brengen.
Wat kom ik hier eigenlijk doen?
Hoe ga ik Dennis vinden?
Wat verwacht ik eigenlijk te zien?
Lizzy gaat me voor in de richting van de grote, glazen ingang van het hotel. Ze trekt de deur open en zodra ze een stap naar binnen zet, gebeurt er iets vreemds. Er komt een man met donkere krullen naar buiten en het is overduidelijk dat hij opzettelijk tegen haar opbotst. De impact van zijn botsing is zo intens, dat Lizzy er bijna door gevloerd wordt.
‘Hé, joh, mafkees!’ hoor ik haar roepen, terwijl de man haar net op tijd opvangt en zo voorkomt dat ze op de marmeren vloer terechtkomt. Zijn armen zitten stevig om haar middel – terwijl Lizzy achterover gebogen hangt – en het lijkt net alsof ze een eindpose van een of andere tangodans aannemen.
‘Oh, het spijt me. Gaat het?’ vraagt de man op een zogenaamd onschuldige toon. Zijn chocoladebruine ogen kijken wel erg doordringend in die van Lizzy en zijn lach is net iets te charmant, voor iemand die per ongeluk tegen haar opbotste. ‘Heb ik je pijn gedaan?’
‘Ik? Ik bedoel. Eh…’ giechelt Lizzy als een verlegen schoolmeisje. Op haar wangen ontstaan meteen kleine blosjes. Ze is overduidelijk van haar stuk gebracht door deze doorzichtige versierpoging. ‘Nee, joh. Ik kan wel tegen een stootje, hoor!’
Hij trekt haar weer overeind en blijft met zijn ogen aan de hare gekluisterd. Zijn handen wijken geen moment van haar middel, ook niet nu ze weer met haar beide benen stevig op de grond staat. ‘Ik wil het graag met je goedmaken,’ zegt hij met een oogverblindende glimlach.
‘Goedmaken? Oh, ik eh… nou, eh…’ stamelt Lizzy, terwijl ze een vertwijfelde blik in mijn richting werpt.
‘Een drankje?’ stelt de man nogal opdringerig voor. ‘Hier, in het hotel. Dat vindt…’ Hij kijkt ook in mijn richting en het is voor het eerst dat hij mijn aanwezigheid erkent. Ik dacht al dat ik plots onzichtbaar was geworden of zo. ‘…je vriendin vast niet erg. Of wel?’
Ik voel me voor het blok gezet en weet niet zo goed hoe ik moet reageren. Natuurlijk gun ik Lizzy dit, maar ik vind het tegelijkertijd nogal vreemd. Ze kunnen ook gewoon nummers uitwisselen als ze elkaar zo interessant vinden.
‘Nee, dat kan ik niet doen. Sorry,’ antwoordt Lizzy spijtig, als de goede vriendin die ze is. Ik wist wel dat ze me niet zomaar in de steek zou laten, maar ik voel me nu wel een beetje schuldig. Ik heb Lizzy volgens mij nog nooit zo zien blozen vanwege een man en ik denk dat ik hun even een beetje ruimte moet gunnen.
‘Weet je wat?’ Ik schraap mijn keel en pers een glimlach op mijn lippen. ‘Ik eh…’ Ik kijk om me heen door de grote lobby van het hotel en mijn blik blijft hangen bij de balie, aan de rechterkant van de ruimte. ‘Ik laat jullie even alleen. Dan ga ik ondertussen doen waar ik voor gekomen ben.’
‘Echt?’ vraagt Lizzy met een hoge stem. Ze probeert haar enthousiasme te verbergen, maar dat lukt haar, zoals gewoonlijk, voor geen meter. ‘Ik wil best met je meegaan, Ro.’
‘Niet nodig.’ Ik wuif haar vriendelijke gebaar weg met mijn hand en geef haar een luchtkusje met een knipoog. Lizzy vormt nog geluidloos love you met haar lippen, als ik haar passeer om naar de langwerpige balie te lopen.
Een jonge vrouw met rossig, stijl haar en grote bruine poppenogen kijkt me aan vanachter de balie. Haar knalrode lippen vormen een grote glimlach en het is overduidelijk haar werklach. Het is te overdreven om oprecht te zijn en ik vraag me af of deze vrouw aan het eind van haar werkdag geen spierpijn in haar wangen heeft.
‘Goedemorgen. Kan ik u ergens mee helpen?’ Ze klinkt een beetje kinderlijk. Als ik haar telefonisch zou spreken, zou ik vermoeden dat ze een tienermeisje is.
‘Ja, zeker,’ antwoord ik op mijn meest nonchalante toon, alsof de vraag die ik ga stellen doodnormaal is. Mijn lippen vormen een vergelijkbare onoprechte glimlach met die van haar. ‘Ik ben op zoek naar meneer De Jong. Hij heeft hier als het goed is een kamer.’
De blik die ik vervolgens krijg, zegt me zonder woorden al dat ze me niets gaat vertellen. Het is een blik vol medelijden, omdat ze waarschijnlijk precies weet waarom ik hier ben. ‘Het spijt me, mevrouw, maar ik mag dat soort informatie niet verstrekken. Ik kan u niet vertellen of hij hier is.’ Ze laat een korte stilte vallen, waarin ze met een argwanende blik om zich heen kijkt. Het lijkt alsof ze bang is dat iemand ons afluistert. ‘Is hij je man?’
Ik besluit om te knikken, want het is slechts een klein en onbelangrijk detail dat we niet getrouwd zijn.
‘Even tussen ons…’ Ze leunt een beetje voorover en gebaart dat ik hetzelfde moet doen. Ik buig mijn bovenlichaam wat voorover en het lijkt wel alsof we twee roddelende vriendinnen zijn, die geheimen met elkaar uitwisselen. ‘Als hij hier daadwerkelijk een kamer heeft, dan is dat foute boel. Mannen die hier komen…’ Ze maakt haar zin niet af en schudt slechts afkeurend haar hoofd. ‘Het spijt me dat ik je verder niet—’
‘Rose?’ Ze wordt midden in haar zin onderbroken door iemand die vlak achter me staat. Ik herken zijn stem meteen, evenals de lichamelijke reactie die het bij me teweegbrengt, want de kleine haartjes in mijn nek schieten overeind. ‘Wat doe jij hier?’
Ik draai me in een ruk om en ben spontaan zenuwachtig, alleen maar omdat hij plots voor mijn neus staat. Hij draagt een gitzwart overhemd onder een driedelig, donkergrijs maatpak dat hem als gegoten zit. Ik denk eigenlijk dat alles deze man als gegoten zit, want zijn lichaam is gewoon… niet van deze wereld. Tot vandaag – of misschien gisteren – had ik geen idee dat ik mannen in een pak zo aantrekkelijk kon vinden. Ik denk ook niet dat ik ooit eerder een man ontmoet heb die zich op deze manier kleedt. Dennis houdt zich totaal niet bezig met hoe hij eruitziet, of met wat voor soort kleding hij draagt, omdat hij het belangrijker vindt dat zijn kleding comfortabel is.
Het woord comfortabel past op geen enkele manier bij deze man. Hij lijkt me eerder moeilijk, in alle opzichten. Moeilijk te doorgronden. Moeilijk tevreden te stellen. Moeilijk te evenaren.
‘Wat doe jíj hier?’ gooi ik er met een nerveus lachje uit.
‘Ik stelde die vraag eerst.’ Zijn donkere, samengeknepen ogen glijden langzaam over me heen, alsof hij me bestudeert, net zoals ik hem zojuist nog bestudeerde. Het bezorgt me een ongemakkelijk gevoel, vooral omdat ik geen idee heb wat hij denkt. Shit, wat zou ik graag willen weten wat hij denkt. ‘Wat doe je hier, Rose?’
Ik haal mijn schouders op en wiebel een beetje ongemakkelijk heen en weer. Ik voel me net een klein kind, dat betrapt is op het stelen van een snoepje. ‘Ik eh… wilde hier een nachtje verblijven.’
‘Niet liegen.’
Is deze man een wandelende leugendetector of zo?
‘Ik lieg niet,’ antwoord ik zogenaamd verontwaardigd.
‘Ik kan het natuurlijk ook gewoon aan haar vragen.’ Hij geeft een knikje in de richting van de roodharige achter de balie. ‘Bianca?’
Zonder enige aarzeling gooit de roodharige eruit: ‘Ze kwam ene meneer De Jong zoeken. Haar man.’ Het voelt alsof ze al mijn geheimen op tafel gooit en ik werp haar een geërgerde blik toe, want haar beroepsgeheim geldt blijkbaar niet tegenover hem. ‘Ik heb haar gezegd dat we dit soort informatie niet mogen verstrekken, David.’
David?
Is dat zijn naam?
‘Je man?’ vraagt hij, zonder de walging in zijn stem te verbergen, waardoor hij mijn aandacht weer terug naar hem trekt.
‘Klein leugentje.’ Ik houd mijn duim en wijsvinger een klein stukje uit elkaar en giechel ongemakkelijk. ‘Ik ben niet getrouwd.’ Ik houd mijn linkerhand omhoog en wiebel met mijn vingers. ‘Geen ring.’
O mijn god. Waarom gedraag ik me zo belachelijk?
‘Hoe gaat het met je knie?’ Zijn blik zakt af naar mijn benen, die op dit moment bedekt worden door een grijskleurige jeans. Mijn hoge hakken zijn ingeruild voor een paar sneakers en mijn lange lokken zijn in een staart bij elkaar gebonden. Het is een wonder dat hij me nog herkent, want ik zie er verdomme helemaal niet uit.
‘Ja, prima.’ Ik wiebel nerveus heen en weer, plots onzeker vanwege mijn verslonsde uiterlijk. ‘Ik heb er een pleister op geplakt. En, eh… jouw overhemd?’ Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan, omdat ik – naast dat ik er belachelijk uitzie – ook nog eens belachelijk klink.
‘Weggegooid.’
‘Wat? Nee… echt?’ Ik sla mijn hand voor mijn mond, omdat ik me rot voel vanwege het feit dat hij zijn kleding vanwege mij heeft moeten weggooien. ‘Dat spijt me echt h—’
‘Jij verontschuldigt jezelf erg vaak, of niet?’
Ik haal mijn schouders op, nog steeds ongemakkelijk heen en weer wiebelend, van mijn ene been op het andere. ‘Jij onderbreekt mensen erg vaak, of niet?’
Zijn mondhoek krult voor een milliseconde omhoog. Heel kort en bijna onzichtbaar, maar ik was er getuige van. Ik was er zelfs de veroorzaker van, waardoor ik het niet kan laten om hem verder uit te dagen.
‘Pas op, joh. Je lachte bijna.’
Ondanks het feit dat hij overduidelijk zijn best doet om zijn serieuze voorkomen in stand te houden, krult zijn mondhoek wederom ongewild omhoog. Het is nog niet echt een lach te noemen, maar het komt wel al redelijk in de buurt. Het maakt hem verdomme nog knapper en ik ben ontzettend nieuwsgierig naar hoe prachtig hij zal zijn als hij voluit lacht.
‘Aha, dus je weet wel hoe het moet?’ Mijn eigen mondhoeken krullen ook omhoog, omdat het me om de een of andere reden blij maakt dat ik hem zover heb gekregen. ‘Dat zou je vaker moeten doen.’
‘Misschien wel.’ De doordringende manier waarop zijn donkere ogen naar me kijken, geeft me het gevoel dat hij recht door me heen kan kijken. Alsof hij in het donkere deel van mijn ziel kan kijken, waar ik nooit iemand toelaat – zelfs Dennis niet. Ik probeer mezelf wijs te maken dat het slechts komt doordat hij op de hoogte is van de aard van mijn relatie, maar ergens weet ik dat het meer dan dat is.
Er is iets met hem. Een bepaalde connectie die ik voel, of zo. Iets wat ik niet uit kan leggen, zelfs niet aan mezelf. Het zorgt ervoor dat ik in zijn buurt wil zijn, maar tegelijkertijd zo ver mogelijk bij hem vandaan wil blijven.
‘Ik eh…’ Ik werp een vluchtige blik in de richting van Lizzy, die inmiddels nummers aan het uitwisselen is met de man die haar zojuist bijna omverliep. Ik hoop dat hun gesprek bijna is afgerond, want ik heb afstand van deze man nodig. ‘Ik denk dat ik er weer vandoor moet.’
‘Natuurlijk.’ Hij opent de knoop van zijn donkergrijze colbert en haalt een zwarte iPhone uit zijn binnenzak, die hij ontgrendelt en daarna zonder enige uitleg aan mij wil overhandigen. ‘Je nummer, Rose.’
‘W-wat?’ vraag ik verward, zonder zijn telefoon aan te nemen.
‘Zet je nummer in mijn telefoon… zodat ik je een Tikkie kan sturen.’
‘O, eh… ‘ Ik neem het toestel aan en tik beduusd mijn nummer in op het scherm. In gedachten hoop ik maar dat zijn overhemd niet al te duur was. ‘Stuur maar en dan betaal ik meteen.’ Ik forceer een glimlach wanneer ik hem het toestel weer terug wil geven. ‘Hier.’
Zijn hand bedekt mijn vingers, waardoor ik zijn telefoon niet meteen los kan laten. De simpele aanraking van zijn ruwe vingertoppen tegen mijn huid zorgt er meteen weer voor dat een warmte door mijn lichaam verspreid wordt. ‘Ik ga je geen Tikkie sturen, Rose.’ Hij glimlacht, soort van, terwijl hij mijn hand vast blijft houden.
‘Niet?’ Ik probeer te slikken, maar mijn mond is opeens gortdroog. ‘Waarom wilde je dan mijn nummer?’
‘Gewoon, zomaar.’
Voordat ik de kans krijg om te reageren op wat hij zegt, worden we onderbroken door Lizzy. ‘Joehoe! Heb je hem gevonden? Is die lul hier?’ Ze werpt een blik op de man die voor mijn neus staat. Gelukkig verplaatst hij zijn hand op dat moment, zodat ik zijn telefoon los kan laten. ‘Wie is dat?’ Ze fluistert, maar lang niet zacht genoeg om te voorkomen dat hij haar kan horen. Ze zwaait met haar hand voor haar gezicht, om aan te geven dat hij hot is.
Hij schenkt geen enkele aandacht aan Lizzy en zijn blik blijft op mij gefixeerd. Het groen in zijn donkere ogen is beter zichtbaar nu ik hem in het licht zie en het zorgt ervoor dat ik net iets te lang naar hem blijf staren.
‘Ro?’ Lizzy giechelt ongemakkelijk, omdat het voor haar waarschijnlijk voelt alsof we haar beiden negeren. Met moeite weet ik mijn blik van hem los te maken en kijk ik mijn beste vriendin aan. ‘Wie is dat?’ fluistert ze nogmaals.
‘Niemand,’ mompel ik, terwijl ik naar Lizzy loop. Ik werp nog een korte blik op hem. Zijn mimiek is onveranderd en geeft me geen enkele indicatie van wat er op dit moment door hem heen gaat. Ik zet een stap naar voren en steek mijn arm onder die van Lizzy door. ‘We kunnen beter gaan.’
Lizzy kijkt verward heen en weer, terwijl ik haar mee naar de uitgang van het hotel trek. ‘Ro, chill, je doet raar. Wie is dat lekkere hapje?’
‘Niemand,’ zeg ik nogmaals. Ik werp nog een blik naar achteren en zie hem staan, met zijn handen nonchalant in zijn broekzakken en zijn intens donkere ogen op ons gericht. Het lijkt alsof hij nooit knippert. ‘Vertel me maar eens over jouw lekkere hapje,’ zeg ik afwezig tegen Lizzy, om van onderwerp te veranderen. Het lukt me niet om mijn ogen van hem los te maken. ‘Wie is hij?’ vraag ik aan Lizzy, terwijl ik die vraag eigenlijk in mijn hoofd aan mezelf stel. Wie is hij in godsnaam?
‘Hij heet Sean en o-mijn-fucking-god…’ Lizzy begint enthousiast te vertellen over de man die ze net tien minuten geleden heeft ontmoet, alsof ze elkaar al jaren kennen. Ik luister maar voor de helft, omdat ik vanuit mijn ooghoek nog steeds naar hem kijk. ‘En nu heeft hij ons dus uitgenodigd voor vanavond.’
‘Ons?’ Dat woord trekt mijn aandacht.
‘Ja, wij. Jij en ik.’ Ze slaakt een klein gilletje en knijpt in mijn arm, iets wat ze altijd doet als ze ergens enorm uitgelaten over is. ‘Hij neemt ons mee naar The Basement, weet je wel, die exclusieve club in de stad!’
Ik kijk haar weifelend aan, want Lizzy weet dat ik nooit zomaar weg kan. Dennis controleert alles wat ik doe en hij staat het nooit toe dat ik zonder hem uitga. ‘Ik weet niet of ik—’
‘Dennis heeft vanavond toch nachtdienst?!’
Dat klopt, maar dat betekent niet meteen dat ik een risico wil lopen om betrapt te worden. Zijn buien van de laatste tijd worden steeds heviger en ik weet dat ik dan extra voorzichtig moet zijn. ‘Ik weet niet of het wel verstandig is, Liz.’
‘Ro, die klootzak gaat vreemd, dus het boeit me geen fuck wat hij ervan vindt. En het zou jou ook niets moeten interesseren. Wij gaan stappen, punt.’

Hoofdstuk 5

Ik leun voorover naar de spiegel en tuit mijn lippen om mijn knalrode lippenstift bij te werken. Normaal gesproken draag ik helemaal niet zulke donkere kleuren op mijn lippen, maar vanavond had ik niet echt een andere keuze. Dennis betrapte me vanmiddag erop dat ik mijn medicijnen eruit aan het kokhalzen was en hij heeft me laten voelen hoe hij daarover denkt. Het resultaat is een kapotgeslagen lip, maar gelukkig valt de overige schade enigszins mee. Helaas had het wel als gevolg dat hij me mijn medicijnen opnieuw heeft laten innemen en daarom ben ik nu een stuk sneller aangeschoten dan normaal.
Zijn uitbarsting heeft er gek genoeg wel voor gezorgd dat ik zonder enige twijfel op Lizzy’s aanbod in ben gegaan. Toen Dennis rond tien uur vertrok om te gaan werken, is ze mij op komen halen samen met Sean en zijn we naar The Basement gegaan. Op de een of andere manier heeft Sean vipkaarten kunnen regelen, waardoor we de hele avond niets hoeven te betalen. Daardoor hoef ik me godzijdank ook geen zorgen te maken over mijn financiën – aangezien Dennis die altijd controleert.
Wanneer ik weer de zaal binnenloop, tref ik Lizzy en Sean schurend tegen elkaar aan. Ik vermoed dat ze niet eens in de gaten hebben gehad dat ik het toilet heb bezocht, want ze zijn de hele avond alleen maar met elkaar bezig. Niet dat ik dat erg vind, want ik heb vanavond niet zoveel behoefte aan gesprekken of gezellig doen. Ik wil alleen maar dansen, genieten en voor heel even al mijn zorgen vergeten.
Ik sluit mijn ogen en begin te bewegen op de beat van de muziek, als me opeens het gevoel bekruipt dat ik in de gaten word gehouden. Het is een onbehaaglijk gevoel dat ik onmogelijk kan negeren. Ik word er bloednerveus van en kan me amper nog concentreren op de luide muziek die door de speakers knalt. Mijn ogen vliegen open en ik draai mijn hoofd naar links, waar ik vervolgens recht in twee pikzwarte ogen staar. Het is alsof ik zijn ogen al in mijn huid voelde branden, nog voordat ik hem gezien had.
Hij staat een paar meter verderop en ziet er – net zoals de vorige twee keren dat ik hem heb gezien – feilloos uit in zijn donkerblauwe pak en lichtblauwe overhemd. Ditmaal past zijn voorkomen perfect bij de omgeving, maar alsnog valt hij op in de grote menigte. Het wordt niet alleen veroorzaakt door zijn absurd knappe uiterlijk. Het heeft veel meer met de macht en dominantie in zijn uitstraling te maken. Alsof hij helemaal alleen op de hoogste bergtop ter wereld woont, waar niemand hem kan raken.
Onbereikbaar… en eenzaam.
Ik adem diep in door mijn neus en verlang stiekem naar zijn frisse, kenmerkende houtachtige geur. In plaats daarvan dringt de geur van alcohol en bezwete lichamen mijn neus binnen, waardoor de lucht om me heen verstikkend voelt.
Er verschijnt plots een vrouw in mijn zicht. Haar linkerarm verdwijnt om zijn middel en met de slanke vingers van haar rechterhand streelt ze zijn borstkas. Dezelfde borstkas als waar mijn hand gisteren overheen wreef, toen ik mijn bloedresten van zijn overhemd probeerde te vegen. Ze fluistert iets in zijn oor en trekt daarmee zijn aandacht bij mij vandaan.
Haar lange, bruine haren vallen glanzend over haar ontblote rug en de zilveren jurk die ze draagt, accentueert alle pluspunten van haar perfect gevormde lichaam. Ze is bloedmooi en het verbaast me niets dat zij zijn aandacht van mij af weet te halen. Want waarom zou hij interesse in mij tonen, als hij dit soort vrouwen aan zijn zijde heeft?Ik draai me om, zodat ik niet meer naar hem hoef te kijken, en probeer me weer te richten op het genieten van mijn avond. Dat lukt me redelijk, totdat ik plots voel hoe een arm om mijn middel geslagen wordt. Ik weet meteen dat hij het is, maar ik reageer bewust niet op zijn aanwezigheid. Het is waarschijnlijk enorm kinderachtig, maar ik voel een soort jaloezie, omdat hij zojuist met die andere vrouw stond te praten. Ik weet dat het nergens op slaat en compleet onterecht is, maar ik kan er niets aan doen.
Ik heb bewust mijn rug naar hem gedraaid en probeer verder te dansen alsof hij niet bestaat, maar in deze houding resulteert dat alleen maar erin dat ik mijn billen tegen zijn kruis schuur. De arm om mijn middel verstrakt, alsof hij me tot stilstand probeert te dwingen, maar ik laat me er niet door weerhouden en blijf mijn heupen sensueel heen en weer bewegen.
‘Wat doe je?’ Zijn mond bevindt zich vlak naast mijn oor en zijn diepe stem trilt door mijn hele lichaam heen. Ik weet niet eens meer wat ik op dit moment doe, maar ik weet wel dat ik er niet mee kan stoppen. Het voelt goed, te goed, en ik wil de afstand tussen ons niet vergroten. Ik probeer me te concentreren op de muziek en het gevoel van zijn handen om mijn middel en op mijn heup. Het kan me niets schelen dat hij niet eens met me mee beweegt. ‘Ben je dronken?’
Die vraag zorgt ervoor dat mijn ogen vliegensvlug openschieten en hem een boze blik toewerpen. Ik wil naar hem snauwen dat het hem helemaal niets aangaat of ik wel of niet gedronken heb, maar zodra onze ogen elkaar ontmoeten, verdwijnt mijn boosheid naar de achtergrond. ‘Stomme, vervelende zwarte ogen,’ mompel ik. De drank is blijkbaar iets sneller naar mijn hoofd gestegen dan ik in eerste instantie vermoedde. ‘Het is niet eerlijk.’
‘Wat is niet eerlijk?’
‘Jij.’ Ik schud mijn hoofd en draai me alsnog om, zodat onze lichamen tegen elkaar geplakt zijn. Mijn wijsvinger prikt tegen zijn lichtblauwe overhemd. ‘Ik vind jou niet eerlijk. Hoe heet je eigenlijk? Dat heb je me nog steeds niet verteld.’
Mijn ogen zakken af naar zijn lippen, waar ik zie dat zijn mondhoek omhoog krult. ‘Ik ga een glas water voor je regelen. Kom.’
‘Nee, nee, nee…’ jammer ik, maar hij heeft mijn hand al vastgepakt en leidt me door de dansende menigte. Ik werp nog een blik naar achteren, om Lizzy te laten weten dat ik meegenomen word, maar ze heeft het te druk met Sean.
We komen bij een donkere gang aan, die bewaakt wordt door een of andere brede bodybuilder met een norse gezichtsuitdrukking. De man vertrekt geen spier wanneer wij langslopen en ik vraag me af waarom hij daar staat, als hij zomaar iedereen door laat lopen. ‘Waar breng je mij naartoe?’ Ik krijg geen enkele reactie en twijfel zelfs of hij mijn vraag wel gehoord heeft.
Aan het einde van de donkere gang bevindt zich een ruimte waar zacht, lilakleurig neonlicht brandt. Het lijkt op een afgeschermd lounge-gedeelte, een soort vipruimte van de club. De muziek wordt op een gematigd volume afgespeeld en in plaats van dansende mensen, is deze ruimte gevuld met slechts een paar mensen die rustig aan een tafel staan te praten.
Ik word aan mijn hand meegenomen naar een kleine bar, die volledig opgelicht wordt door het zachte, lila neonlicht. Pas wanneer ik dichterbij kom, zie ik dat het baroppervlak uit een glazen aquarium bestaat en er kleine vissen onder zwemmen.
‘Ga zitten.’ Hij geeft me niet eens de kans om zelf plaats te nemen op de barkruk achter mij, want hij pakt mijn heupen vast en tilt me omhoog, waardoor ik op het zitvlak terechtkom.
Ik hoor dat hij een glas water bij de barman bestelt en ik schud protesterend mijn hoofd. ‘Nee, geen water. Ik wil een Cosmopolitan.’
Hij werpt me een bedenkelijke blik toe, maar spreekt me niet tegen en laat de barman zijn gang gaan met het bereiden van de cocktail die ik besteld heb. Zijn hand belandt op mijn been, ter hoogte van mijn knie, en zijn duim streelt voorzichtig over de grote pleister die mijn wond bedekt. ‘Hoe gaat het met je knie?’
‘Hm-hm,’ is het enige geluid dat ik weet te maken, omdat zijn aanraking een afleidend effect op me heeft. Zijn hand voelt warm tegen mijn huid en het veroorzaakt tintelingen die zich snel door mijn lichaam verspreiden. Het is vervelend, omdat ik hem niet wil laten merken wat zijn aanraking met me doen, maar tegelijkertijd is het fijn, verslavend en wil ik meer. ‘Ga je mij nog vertellen wie je bent?’
Helaas trekt hij na die vraag zijn hand weer terug en neemt hij plaats op de kruk naast de mijne, met zijn blik op de barman gericht. Het lijkt erop dat hij mijn vraag probeert te ontwijken en ik vraag me af wat daar de reden voor is.
‘Je heet David, toch?’
Hij schudt zijn hoofd en op datzelfde moment zet de barman een martiniglas met een roze cocktail op de bar en een lage tumbler met een amberkleurige vloeistof.
‘Ik hoorde dat die vrouw in het hotel je gisteren David noemde,’ dring ik aan, terwijl hij het martiniglas in mijn richting schuift. Ik neem het overvolle glas in mijn hand en breng het voorzichtig naar mijn mond. ‘Leg uit,’ zeg ik, voordat ik aan de mierzoete drank nip.
Mijn ogen blijven op hem gericht en ik kijk toe hoe hij overdreven langzaam een slok van de amberkleurige vloeistof neemt. Net op het moment waarop ik vermoed dat hij geen antwoord gaat geven, zegt hij: ‘Ryan.’ Hij neemt nog een slok en ik vraag me af waarom hij er zo geërgerd uitziet. Zijn reactie op een doodnormale vraag is merkwaardig te noemen. ‘Mijn naam is Ryan.’
‘Oké, eh… aangenaam, Ryan.’ Ik weet niet wat ik verder moet zeggen, dus ik nip nog maar een keer aan mijn glas. Ik vraag me wel nog steeds af waarom die roodharige vrouw in het hotel hem David noemde. ‘Maar waarom noemde—’
‘Hoe vaak ga je dit nog laten gebeuren, Rose?’ onderbreekt hij me, voordat ik mijn vraag af kan maken. Zijn hoofd draait in mijn richting en zijn donkere ogen zakken af naar mijn lippen. ‘Waarom heeft hij dat gedaan?’
Mijn hand gaat omhoog en met mijn vingertoppen raak ik de snee in mijn onderlip aan. Blijkbaar is mijn rode lippenstift minder camouflerend dan ik hoopte. ‘Ik wilde mijn pillen niet innemen,’ fluister ik zacht.
‘Pillen?’
Ik knik en sla mijn ogen neer. ‘Hij eh… ik eh… moet pillen van hem innemen, zodat ik… rustig ben.’
‘Kijk me eens aan.’ Hij pakt mijn kin vast als ik niet reageer en dwingt me alsnog om in zijn donkere ogen te kijken. Hij ziet er boos uit en ik vraag me af of die woede door mij veroorzaakt is. ‘Wat voor pillen?’
‘Promethazine,’ zeg ik zo zacht dat ik betwijfel of hij het wel gehoord heeft. Daarnaast vraag ik me af of de namen van mijn medicijnen hem daadwerkelijk interesseren. ‘En Alprazolam. Ik word er duf van en eh…’ Ik druk mijn tanden heel eventjes in mijn onderlip en kijk neer op de inhoud van mijn martiniglas. ‘een beetje sneller dronken. Daarom mag ik ook geen alcohol van hem drinken.’
‘Hoe komt hij aan die pillen?’
Ik haal mijn schouders op, want dat is voor mij ook altijd een raadsel geweest. Het is niet zo dat ik er een recept voor heb, of dat ze zomaar bij een drogist te verkrijgen zijn.
‘En hij dwingt je om die te nemen?’ Hij laat mijn kin los en maakt een sissend geluid, waarna hij zich hoofdschuddend bij me vandaan draait. De inhoud van zijn glas verdwijnt vervolgens rechtstreeks in zijn keel. ‘Je verdient zoveel beter dan dat, Rose.’
Er komt een klein, sarcastisch en gepijnigd lachje uit mijn mond. ‘Je kent me helemaal niet. Misschien verd—’
‘Iederéén verdient beter dan dat,’ onderbreekt hij me, terwijl hij me schuin over zijn schouder aankijkt. De barman vult ondertussen zijn lege glas bij, zonder dat hij daarom gevraagd heeft. ‘Heb je dan helemaal geen eigenwaarde meer? Heeft hij dat er allemaal uit geslagen?’
Ik slik moeizaam en adem haperend in, omdat zijn woorden keihard binnenkomen. Het is wellicht de waarheid, maar dat maakt het nog niet leuk om te horen. ‘Dat is gemeen,’ fluister ik. Mijn ogen branden en ik sluit ze heel even, om mijn tranen weer terug te dringen. ‘Je hebt geen idee…’ Er is zoveel wat ik op dit moment zou willen zeggen, maar ik kan de woorden niet vinden. Mijn blik is naar beneden gericht, omdat ik de veroordelende blik in zijn ogen niet wil zien. Ik voel me kwetsbaar, alsof ik op het punt sta om vermorzeld te worden.
‘Wil je hem wel verlaten?’ Die vraag komt nogal overwacht en ik heb geen idee hoe ik erop moet reageren. Natuurlijk wil ik hem wel verlaten, maar soms is het niet genoeg om iets te willen. Ik wil namelijk ook graag blijven leven… en dat zijn twee dingen die waarschijnlijk niet samengaan. ‘Rose?’ Hij pakt mijn kin weer tussen zijn duim en wijsvinger, maar ik weiger om in zijn ogen te kijken, waardoor ik langs hem naar de muur staar. ‘Wil je hem verlaten, of wil je dit de rest van je leven blijven doen?’
‘Ik wil helemaal niets,’ mompel ik, terwijl ik mijn ogen verplaats naar de vissen die onder het baroppervlak zwemmen. ‘Ik heb niets te willen.’
‘En als je dat wel had?’
Ik schud mijn hoofd, want het heeft helemaal geen zin om daarover na te denken. Het zou me alleen maar valse hoop opleveren en dat gevoel haat ik nog meer, dan de wetenschap dat ik de rest van mijn leven aan Dennis vastzit.
Zijn hand belandt weer op mijn been, ditmaal iets boven mijn knie, waar hij met het kussentje van zijn duim zacht rondjes wrijft over mijn blote huid. ‘Ik kan je helpen.’
‘Niemand kan mij helpen.’ Ik probeer het gevoel dat hij veroorzaakt op mijn blote huid te negeren, maar dat is verdomd lastig. ‘Je hebt geen idee wie Dennis is, of wat hij… waar hij toe in staat is.’
‘Jij hebt geen idee wie ík ben.’ Zijn woorden klinken arrogant, bijna dreigend, maar ook als een belofte. Hij probeert me te verleiden om zijn hulp aan te nemen, maar het is gevaarlijk, roekeloos en onverstandig. Ik ken hem helemaal niet. ‘Het enige wat je hoeft te doen, is mij vertrouwen.’
Ik grinnik en schud wederom mijn hoofd, nog steeds zonder hem aan te kijken. ‘Je doet net alsof dat zo gemakkelijk is.’
‘Dat zeg ik niet.’ Mijn blik schiet verschrikt naar mijn bovenbeen, waar hij zijn hand ongegeneerd omhoog beweegt tot vlak bij de rand van mijn korte, zwarte jurkje. Ik knijp mijn dijen bij elkaar, deels om mijn verlangen om druk te creëren op die plek te bevredigen, maar ook om te verbergen dat zijn aanraking me zonder dat ik het wil opwindt. Waarschijnlijk heeft het geen zin, want volgens mij weet hij precies welke gevoelens hij bij me oproept. ‘Maar je kunt het op z’n minst proberen. Wat heb je te verliezen?’
Ik kijk hem aan en het kleine beetje opwinding vervaagt meteen, omdat verdriet ervoor in de plaats komt. Het antwoord op deze vraag maakt me namelijk intens verdrietig. ‘Mijn leven.’
‘Je hebt nu ook geen leven.’ Zijn hand verdwijnt weer van mijn bovenbeen en met zijn duim veegt hij over een plek vlak onder mijn oog. Blijkbaar was er een traan uit ontsnapt. ‘Ik beloof je dat je je leven weer terugkrijgt. Vertrouw me.’
Ik staar in de eindeloze donkere poelen van zijn irissen, waar ik steeds meer groene schitteringen in opmerk. Het zijn bodemloze putten, maar opeens lijken ze niet meer zo oneindig diep. Nu is het opeens een donkere zee vol mogelijkheden. Het is echter doodeng om in het water te springen, want het risico om te verdrinken is veel te groot.
Het is zo verdomde aanlokkelijk om hem te geloven. Om hem te vertrouwen. Lange tijd dacht ik dat dit mijn lot was, dat ik voorbestemd was om de rest van mijn leven in de hel door te brengen. En nu probeert hij me te verleiden om een andere gedachte toe te laten.
Het is gevaarlijk.
Het is vreemd.
Maar het is vooral… erg verleidelijk.

Hoofdstuk 6

Nadat ik afscheid heb genomen van Lizzy en Sean, loop ik naar de uitgang van de club. Ryan staat met een van de uitsmijters te praten, maar rondt zijn gesprek meteen af zodra hij mij in het oog krijgt. Ik twijfel nog steeds, met elke stap die ik neem, maar toch blijf ik in zijn richting lopen. Het voelt bijna alsof ik een onzichtbaar touw om me heen draag, waarmee hij me naar zich toetrekt. Misschien is het gewoon een slappe verklaring voor mijn gebrek aan weerstand.
‘Klaar?’ Hij strekt zijn hand naar me uit en zonder verder na te denken, leg ik mijn hand in de zijne. ‘Je kijkt alsof er net iemand dood is gegaan.’
Ik lach als een boer met kiespijn, want ergens schuilt er een kern van waarheid in zijn opmerking. Er is ook soort van iemand doodgegaan, namelijk een versie van mij. De versie die handelde vanuit angst en daardoor zichzelf wegcijferde, puur en alleen om te overleven in een wereld die er elke dag somberder uit ging zien.
‘Waar gaan we naartoe?’ vraag ik, terwijl ik met trillende benen achter hem aan naar buiten loop. Mijn hoofd blijft me teisteren met vragen, in de hoop dat ik uit deze betoverende waas stap en mijn logisch redeneringsvermogen ga gebruiken.
Waarom doe ik dit?
Waarom laat ik me zo door hem verleiden?
Omdat hij me iets belooft waar ik al zo enorm lang naar verlang.
Ik ben inmiddels alweer vergeten hoe het voelt om zelf beslissingen te nemen. Ik wil weer mezelf kunnen zijn, zonder dat ik de angst hoef te voelen dat ik iemand daarmee boos maak. Ik wil weer kunnen lachen, zonder dat het pijn doet. Ik wil me weer kunnen kleden zoals ik dat wil, zonder rekening te houden met de blauwe plekken die mijn lichaam verminken. Ik wil make-uploos over straat kunnen lopen, zonder de priemende blikken van mensen die zich afvragen wat er met mij gebeurd is.
Ik wil verdomme zoveel, maar ik weet niet of het realistisch is.
‘Het komt goed, Rose,’ zegt hij, zonder daadwerkelijk antwoord op mijn vraag te geven. Hij leidt me naar een zwarte SUV, die vlak bij de ingang van de club geparkeerd staat.
Wanneer hij het achterste portier opentrekt, neemt angst het van me over. Ik druk letterlijk mijn hakken tegen de grond. ‘Ik moet dit niet doen,’ fluister ik, vooral om mezelf te overtuigen van hoe onverstandig dit is. ‘Ik kan toch niet zomaar in een vreemde auto stappen?’
‘We kunnen ook lopen.’ Hij werpt een vertwijfelde blik op mijn schoenen. Zoals altijd tijdens het uitgaan, draag ik hakken van twaalf centimeter. Niet mijn meest comfortabele schoenen, maar het vrouwelijke en mooie gevoel dat ze me bezorgen, houdt me letterlijk staande in mijn ellendige leven. ‘Maar deze keer houd je wel je schoenen aan.’
Na een diepe inademing besluit ik mijn onderbuikgevoel te negeren en laat ik zijn hand los, om op de lederen achterbank van de auto plaats te nemen. Mijn schouders schokken van schrik, wanneer hij het portier naast me dichtgooit en ik recht in twee grijze ogen in de achteruitkijkspiegel staar. Achter het stuur zit een forse, kale man met een boze uitdrukking op zijn gezicht. Hij doet me een beetje aan een pitbull denken. ‘O, eh… hallo,’ zeg ik maar, aangezien ik het gek vind om helemaal niets te zeggen. Ik krijg slechts een kort, nietszeggend knikje als reactie.
Het portier aan de andere zijde gaat open en Ryan neemt naast me op de achterbank plaats. Hij zegt iets in een taal die ik niet kan verstaan, waarop de man achter het stuur wederom knikt en de auto in beweging brengt.
Ik wil hem net vragen welke taal hij sprak, als ik onderbroken word door het geluid van een ringtone. Het klinkt als een ouderwetse ringtone en dat vermoeden wordt bevestigd, als ik zie dat Ryan een oud Nokia-toestel uit de binnenzak van zijn colbert tevoorschijn haalt. ‘Ik moet deze nemen,’ geeft hij zuchtend aan. Wanneer hij het gesprek beantwoordt, spreekt hij wederom in een taal die ik niet kan verstaan.
Waarom heeft hij zo’n oude telefoon?
En welke taal spreekt hij in godsnaam?
Het klinkt Frans, maar ik weet het niet honderd procent zeker. Ik zou willen dat ik beter had opgelet tijdens de Franse lessen op de middelbare school, want ik kan hier geen touw aan vastknopen.
De gehele autorit brengt hij telefonerend door en ik begin me steeds meer af te vragen waarom ik met hem mee ben gegaan. Zijn gesprek klinkt verhit, alsof hij niet blij is met degene aan de andere kant van de lijn. De temperamentvolle manier waarop hij praat, doet me denken aan hoe Dennis regelmatig tegen mij praat. Het enige verschil is dat het nu niet tegen mij gericht is.
Na een kleine tien minuten komt de auto tot stilstand en pakt Ryan – nog steeds telefonerend – mijn hand vast, om me de auto uit te begeleiden. Wanneer ik uit de auto stap, zie ik dat we in een buitenwijk van de stad zijn. Het liefst zou ik nu aan hem willen vragen waarom we hier zijn en wat we hier komen doen, maar ik durf hem niet te storen tijdens zijn telefoongesprek. Hij laat mijn hand los om een sleutel uit de zak van zijn colbert te halen, waar hij vervolgens een voordeur mee opent.
Met een kleine, zeldzame maar zo verdomd charmante glimlach haalt hij me over om mee naar binnen te lopen. We betreden samen een klein appartement. Het is een kleine, schaars ingerichte studio met een slaap-, woon- en eetgedeelte op een benedenverdieping van het gebouw.
Ik draai driehonderdzestig graden in de rondte en neem alle details van de kleine ruimte in me op. De inrichting is basaal, met alleen wat hoognodige meubels, zoals een bed en een eettafel. De sfeer oogt koud en onpersoonlijk, met veel wit- en grijstinten en een overduidelijk gebrek aan warmte en kleur.
Is dit zijn woning?
‘Wat vind je ervan?’ vraagt hij vanuit het niets. Ik had niet eens in de gaten dat hij zijn gesprek al had afgerond.
Ik draai me om en haal mijn schouders op. ‘Weet ik niet?’ antwoord ik vragend, omdat ik niet goed begrijp waarom hij mijn mening vraagt.
‘Je bent hier veilig.’ Hij pakt mijn hand vast en mijn blik gaat meteen naar de plek waar onze lichamen samenkomen. Zijn duim wrijft weer zacht over mijn huid, waarschijnlijk in een poging me te kalmeren. Het heeft echter een averechts effect, want ik voel me allesbehalve kalm op dit moment. ‘Ik zal zorgen dat je veilig blijft. Vertrouw me.’
‘Waarom?’ fluister ik. Het is vooral de vraag waarom hij dit voor me doet. Hij is aardig, zonder dat hij daar een reden voor heeft en dat is in mijn ogen verdacht.
‘Omdat je dit niet alleen hoeft te doen.’ Zijn duim wrijft traag en voorzichtig over mijn knokkels. ‘Jij hebt nu de eerste stap gezet door voor jezelf te kiezen.’
Ik knik voorzichtig, want misschien heeft hij wel gelijk. Door met hem mee te gaan en hem min of meer te vertrouwen, heb ik inderdaad een grote stap gezet. Eén stap bij Dennis vandaan. Er zullen nog veel meer stappen nodig zijn om volledig van hem los te komen, maar het is een begin. Misschien is dit het moment waarop ik een sprong in het diepe moet wagen en moet kiezen voor een nieuw begin. Een nieuw hoofdstuk in mijn leven, zonder Dennis en zonder angst.
‘En nu?’ vraag ik, omdat ik nog steeds geen idee heb wat we hier precies komen doen. Ik kijk hoopvol in zijn donkere ogen, alsof ik verwacht dat hij me alle antwoorden gaat geven die ik nodig heb.
‘Dat is helemaal aan jou.’
‘Aan mij?’ piep ik. Keuzes maken is nooit een van mijn sterke eigenschappen geweest. Om de een of andere reden kies ik altijd voor het verkeerde en daar ben ik ook nu weer bang voor.
Kan ik voor hem kiezen?
Wil ik voor hem kiezen?
Ik weet niet of hij me aan mijn hand naar hem toetrekt, of dat ik geheel zelfstandig een stap naar voren zet. Ik weet alleen dat hij zich niet verroert, wanneer ik met een kleine stap de minimale afstand tussen onze lichamen weghaal. Zijn ogen houden me nauwlettend in de gaten, alsof hij zelf twijfels heeft over het wel of niet stoppen van mijn toenadering.
Twijfels of niet, hij stopt me geen seconde als ik mezelf zo ver als mogelijk op mijn tenen omhoog duw en mijn mond vlak voor de zijne breng. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zelf het initiatief heb genomen om een man te zoenen, maar toch sta ik nu op het punt om het te doen. Ik handel puur vanuit een onbekend, primair instinct en al zou ik mezelf willen tegenhouden, dan kan ik dat niet eens. Ik moet dit doen, want de drang hiernaar is sterker dan ikzelf.
Zijn frisse, bedwelmende geur dringt mijn neusholten binnen en dat is voldoende om me volledig over de streep te trekken. Mijn mond belandt op de zijne en onze lippen botsen hard tegen elkaar, waardoor ik herinnerd word aan de kleine scheur in mijn onderlip. De realisatie dat ik Dennis echt moet verlaten, komt daardoor nog harder bij me binnen.
Het is genoeg geweest. Vanaf nu kies ik voor mezelf… en op dit moment kies ik ervoor om te genieten van deze absurd knappe man.
Ik herken mezelf niet eens meer als ik wild met mijn vingers door zijn donkere haren woel en volledig de controle over deze situatie neem. Wat misschien nog vreemder is, is dat hij mij die controle laat nemen.
Zonder enige terughoudendheid verken ik zijn mond met mijn tong en proef ik de whisky die hij vanavond gedronken heeft. In eerste instantie is hij rustig, geduldig en laat hij me mijn gang gaan. Al snel merk ik echter dat hij de controle steeds meer begint over te nemen. Zijn bewegingen worden met de seconde dominanter, gretiger en dwingender.
Een van zijn handen belandt achter in mijn nek, waar hij me stevig op mijn plek houdt. Zijn andere hand voel ik bij mijn billen en ik verstijf heel even, als hij me moeiteloos omhoogtilt. Hij zet me op het aanrecht achter me neer en laat dan pas met een zucht mijn mond los. Zijn voorhoofd rust tegen het mijne en we hijgen beiden, alsof we zojuist topsport hebben verricht.
Zijn donkere ogen kijken verlangend in de mijne, maar wanneer ik naar voren beweeg om onze kus te hervatten, trekt hij zijn hoofd terug. ‘We kunnen dit beter niet doen,’ geeft hij aan, nog steeds niet volledig op adem gekomen. ‘Je hebt gedronken en ik wil niet dat je iets doet waar je spijt van krijgt.’
Ik blaas langzaam mijn adem uit en knik daarna, omdat ik me nu realiseer dat ik me wellicht te erg heb laten meeslepen door gevoelens van lust. Het feit blijft dat ik nog steeds in een relatie met Dennis zit en hoewel hij vreemdgaat, wil ik mezelf niet tot dat niveau verlagen. ‘Ja, we kunnen inderdaad beter stoppen.’ Mijn woorden voelen als een leugen, want ook al weet ik dat het beter is, zo voelt het absoluut niet. ‘Het spijt—’
Hij drukt zijn wijsvinger tegen mijn lippen. ‘Hou op me jezelf te verontschuldigen.’
‘Sorry,’ grinnik ik tegen zijn wijsvinger aan.
Ik zie zijn lach doordringen tot in zijn ogen en ik voel me bijna vereerd dat ik dit heb veroorzaakt. Hij drukt zijn lippen nog één keer tegen de mijne en houdt ze daar met gesloten ogen even vast. ‘Fuck, Rose, dit was niet de bedoeling.’ Ik sta op het punt om te vragen wat hij daarmee bedoelt, maar hij is me weer eens te snel af en zegt iets wat me nog meer verwart. ‘Ik kan beter gaan.’
‘Jij?’ Ik trek mijn hoofd naar achteren en kijk hem onthuts aan. ‘Hoezo moet jij gaan? Ik kan ook gewoon naar h—’
‘Jij mag hier zo lang blijven als je wilt.’
Ik reageer niet, omdat ik even de tijd nodig heb om zijn woorden tot me door te laten dringen. Volgens mij verwacht hij dat ik hier blijf en mijn hele leven achterlaat. Zonder enige voorbereiding, zonder mijn spullen… zonder Dennis. Ik denk dat ik helemaal niet klaar ben om zo een grote stap te nemen.
Ga ik daar ooit echt klaar voor zijn?
‘Dat kan ik niet,’ fluister ik uiteindelijk zacht, waarna ik mijn ogen even neersla. ‘Ik kan niet zomaar… ik ben er gewoon niet klaar voor.’
Zijn teleurstelling in mijn reactie is overduidelijk, ook al probeert hij het zo goed mogelijk te verbergen. Zijn blik verhardt en het voelt alsof hij een muur omhoog trekt, die hij net heel even had laten zakken. ‘Dan breng ik je maar weer naar huis.’ Zelfs zijn toon klinkt nu ijskoud en het lijkt alsof onze verhitte zoen van een paar seconden geleden helemaal niet heeft plaatsgevonden.
‘Het…’ Ik bijt op mijn tong en voorkom nog maar net dat ik me weer verontschuldig. Hij lijkt het niet eens meer te horen, want hij heeft zich al van me weggedraaid en laat me alleen en verward achter op het aanrecht. ‘Ben je boos op me?’ vraag ik vertwijfeld, terwijl ik mezelf van het aanrecht laat glijden en mijn jurk fatsoeneer.
Hij draait zich zuchtend om en ik zie dat hij een telefoon in zijn hand heeft. Niet het oude Nokia-toestel van eerder, maar een splinternieuw iPhone. ‘Nee, Rose. Niet iedereen is zoals Dennis.’ Hij houdt zijn hand naar me omhoog en brengt vervolgens met zijn andere hand zijn telefoon naar zijn oor. Na een paar woorden in een andere taal uit te hebben gesproken, beëindigt hij zijn gesprek weer en stopt zijn telefoon weg in de binnenzak van zijn colbert. Hij strekt zijn hand naar me uit. ‘Kom. Ik breng je naar huis.’
Zonder nog iets te zeggen, neem ik zijn hand aan en laat ik me door hem weer naar buiten begeleiden. Ik voel me rot, omdat het erop lijkt dat ik alwéér de verkeerde keuze heb gemaakt. Ik vraag me tegelijkertijd ook af of er op dit moment wel een goede keuze bestaat. Elke keuze zal namelijk leiden tot een woedende Dennis en bij die gedachte alleen al huiver ik.
Zodra we buiten komen, zie ik dezelfde zwarte SUV staan die ons ook hier naartoe heeft gebracht. Mijn hand is nog steeds verstrengeld in Ryans hand, als ik plots een bekende stem achter me mijn naam hoor roepen.

Hoofdstuk 7

Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen als ik in de lichtgroene ogen van Jasper kijk. Hij kijkt van mij naar Ryan en naar onze in elkaar verstrengelde handen. Zodra ik zie waar zijn blik naartoe gaat, wurm ik me los uit Ryans hand en lach ik schaapachtig. Kutzooi. Ik ben betrapt door een van de beste vrienden van Dennis.
‘Jasper!’ zeg ik met een hoge stem. Ik leg mijn rechterhand tegen mijn borst en houd zowel letterlijk als figuurlijk mijn hart vast.
‘Wat doe jij nou hier?’ vraagt hij als zijn blik weer op mij gericht is.
‘Ik eh… ging net eh…’ O god, dit is echt een regelrechte ramp. Ik vraag me af of er woorden bestaan die me uit deze benarde situatie kunnen redden, maar ik vrees dat ik niets meer kan doen om mijn lot te verbeteren. ‘Naar huis. Ik eh… ja, ik ga naar huis.’ Ik plak mijn liefste en meest onschuldige glimlach op mijn gezicht – alsof dat ook maar iets zal helpen. ‘En jij? Wat doe jij hier?’
‘Ja, ook. Ik ga ook naar huis.’ Hij lacht en krabt nerveus aan de achterkant van zijn nek. Ik merk dat hij zich net zo ongemakkelijk voelt als ikzelf. Volgens mij is Ryan de enige die zich niet ongemakkelijk voelt op dit moment en ik vraag me af of het überhaupt mogelijk is om hem een ongemakkelijk gevoel te bezorgen. ‘Dennis heeft nachtdienst vandaag, of niet?’
Ik bijt op mijn lip en knik. ‘Ja, hij eh… weet niet dat ik…’
Voordat ik mijn zin af kan maken, bemoeit Ryan zich plots met de situatie. Hij zet een grote stap naar voren, zodat hij tussen Jasper en mij in komt te staan en ik tegen zijn rug aankijk. ‘Als het je verstandig lijkt om iets te vertellen over wat jij denkt gezien te hebben…’ Hij maakt zijn zin niet af, maar ik zie dat Jasper met grote ogen naar hem kijkt.
Jaspers adamsappel gaat op en neer omdat hij slikt. Vervolgens schudt hij vlug zijn hoofd heen en weer. ‘Nee, nee, dat zou ik nooit doen.’
‘Mooi zo,’ antwoordt Ryan, waarna hij zich omdraait en een arm om mijn schouders slaat, om mij ook om te draaien.
Ik werp nog een blik naar achteren, waar Jasper er compleet verslagen bij staat en niet meer lijkt te weten hoe hij moet bewegen. ‘Doei, Jasper!’ roep ik met een zwaaiende beweging van mijn arm, omdat het om de een of andere reden niet goed voelt om op deze manier weg te lopen. Ik krijg geen enkele reactie terug, hij kijkt me niet eens meer aan.
Wat is hier in godsnaam net gebeurd?
Waarom lijkt het alsof Jasper doodsbang is voor Ryan?
‘Wat was dat nou?’ vraag ik als Ryan het achterste portier voor me opentrekt en me aan mijn hand de auto in begeleidt. De kale man zit nog steeds achter het stuur en doet net alsof hij me niet ziet. ‘Wat heb je tegen hem gezegd?’
‘Je hebt gehoord wat ik tegen hem zei.’ Deze keer stapt hij niet aan de andere kant in, maar schuift hij meteen naast me op de achterbank. Zodra hij het portier dichttrekt, komt de auto weer in beweging. ‘Maak je er niet druk om. Hij houdt zijn mond wel.’
‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Vertrouw me nou maar gewoon, Rose.’ Ik staar hem verbijsterd aan, omdat ik verwacht – of eigenlijk hoop – dat hij me een iets uitgebreidere verklaring gaat geven. Dat doet hij niet en in plaats daarvan verandert hij van onderwerp. ‘We moeten het nog hebben over wat er daarvoor gebeurde. Over wat je deed.’
Ik kijk hem verward aan. ‘Wat deed ik?’
‘Je zoende me.’
Mijn mond vormt zich in een stille o en mijn wangen beginnen spontaan te gloeien door alleen al de gedachte aan dat moment. Ik weet nog steeds niet wat me bezielde om dat te doen. Ik zou willen zeggen dat ik er spijt van heb, omdat ik nu in feite vreemd ben gegaan, maar ik zou het voor geen goud terug willen draaien.
‘Je moet weten dat ik dat normaal gesproken niet toelaat.’ Hij schraapt zijn keel en er bekruipt me een akelig gevoel dat Ryan er wel spijt van heeft. Zijn woorden geven me het gevoel alsof het iets eenmaligs was, iets wat hij in ieder geval niet nog een keer wil beleven. ‘Ik vind zoiets… te persoonlijk.’
‘Eh, oké,’ mompel ik, omdat ik geen idee heb hoe ik hierop moet reageren. Wat verwacht hij nou van mij? De enige reactie die ik kan bedenken, is: ‘Ik zal het niet meer doen.’
‘Je luistert niet naar wat ik zeg.’ Hij zucht en ik krijg steeds meer het gevoel alsof ik iets verkeerds heb gedaan. Ik sla mijn ogen neer en friemel wat met mijn vingers, omdat ik me totaal geen houding meer weet te geven. ‘Rose…’ Hij legt zijn hand tegen mijn wang en draait mijn hoofd weer in zijn richting. In zijn donkere ogen zie ik verwarring, alsof hij in strijd is met zichzelf. ‘Ik zeg niet dat je het niet meer mag doen. Ik zeg alleen maar… fuck, weet ik veel. Het is nieuw voor me.’
‘Nieuw?’ Ik trek een wenkbrauw omhoog. ‘Had je nog nooit met iemand gezoend?’
Zijn mondhoek krult omhoog en ik smelt meteen weer, door dat kleine, bijna onzichtbare lachje. ‘Heel lang geleden.’
Zijn reactie verklaart waarom het voor mij voelde alsof hij mij in eerste instantie de controle liet nemen. Ik heb het verkeerd geïnterpreteerd, want ik overrompelde hem blijkbaar gewoon met mijn impulsieve actie. In dat geval heb ik ons beiden overrompeld.
‘Sor—’ Voordat ik mijn verontschuldiging uit kan spreken, snoert hij me de mond door geheel onverwachts zijn lippen tegen de mijne te drukken. Ik schrik in eerste instantie, maar al snel geef ik me over aan zijn aanval.
‘Geen verontschuldigingen meer,’ mompelt hij tegen mijn mond.
Ik kreun als reactie, omdat ik geen ander geluid weet te produceren. Ditmaal begint hij niet rustig en terughoudend, maar geeft hij me meteen alles wat hij te bieden heeft. En o mijn god, het is het meest heerlijke, intense en opwindende wat ik ooit in mijn leven mee heb gemaakt. Hij zoent me alsof hij nooit meer van plan is me los te laten. Alsof ik van hem ben en nooit meer een andere man mag proeven.
Dennis bestaat niet eens meer op dit moment. De kale man achter het stuur overigens ook niet. Het is alleen hij, ik en onze tongen die in een gevecht met elkaar lijken te zijn.
Hij pakt mijn middel vast en alsof we elkaar perfect aanvoelen, beweeg ik met hem mee, waardoor ik een seconde later schrijlings op zijn schoot beland. In het appartement stopte hij me nog, omdat hij bang was dat ik ergens spijt van zou krijgen. Op dit moment lijken we beiden niet te kunnen stoppen.
Mijn vingers belanden weer in zijn haren en ik duw mezelf dichter tegen hem aan. Ik voel zijn hardheid door zijn broek heen tegen mijn slipje drukken en weet daardoor dat ik niet de enige ben die zo opgewonden is. Het maakt me irrationeel en ik vervloek het feit dat we beiden gekleed zijn. Ik wil zijn kleren uittrekken, van zijn lichaam rukken, maar wanneer ik mijn handen onder de panden van zijn colbertjas schuif, verstijf ik.
‘Wat is dat?’ vraag ik, als de vingertoppen van mijn beide handen hard metaal aanraken. Ik probeer mijn vermoedens te negeren en hoop dat hij een logische verklaring kan bieden. De manier waarop hij zucht en zijn hoofd tegen de hoofdsteun laat zakken, voorspelt echter niet veel goeds. Ik wil de panden van zijn jas vastpakken en met mijn eigen ogen zien wat hij onder de stof verbergt, maar hij grijpt mijn handen vast om me tegen te houden. ‘Ryan, wat is dat?!’
‘We zijn bij je huis,’ zegt hij.
Ik schuif van zijn schoot af en ruk beledigd mijn polsen los uit zijn handen. Hij had op zijn minst mijn vraag kunnen beantwoorden, want ik ben echt niet achterlijk. Ik wéét wat ik zojuist gevoeld heb.
‘Daarom was Jasper dus zo bang voor je,’ snauw ik, terwijl ik een poging doe om mijn jurkje te fatsoeneren. ‘Je hebt hem gewoon bedreigd met je…’ Ik zwaai met mijn hand in de richting van de plek waar ik zojuist het harde metaal voelde. O mijn god. De realisatie dringt nu pas daadwerkelijk bij me naar binnen. Ik moet hier weg en ik moet heel ver uit de buurt blijven van deze man.
Ik duw het portier open en wil zo snel mogelijk uitstappen, maar hij houdt me tegen door mijn pols vast te pakken. ‘Rose, wacht…’
Gaat hij nu zijn excuses aanbieden?
Verandert dat iets?
‘Hier.’ Hij stopt iets in mijn hand. ‘Het is de sleutel van het appartement waar we net waren. Voor het geval je het nodig hebt.’
Ik knik en hij laat me los, waardoor ik gelukkig uit kan stappen. Het liefst gooide ik die verdomde sleutel naar zijn gezicht, want ik wil zijn liefdadigheid niet. Ik krijg namelijk het gevoel dat zijn vriendelijkheid niet kosteloos is. Ik houd de sleutel echter braaf vast in mijn hand, omdat ik hem niet eens meer durf tegen te spreken nu ik weet dat hij gewapend is.
Met twee pistolen maar liefst, alsof eentje niet genoeg is.
Deze man is levensgevaarlijk.
Misschien nog wel gevaarlijker dan Dennis.

Hoofdstuk 8

Het feit dat Ryan wapens bij zich draagt zou voldoende moeten zijn om hem uit mijn gedachten te bannen, maar ik krijg de beelden van gisteravond niet uit mijn hoofd. De manier waarop hij me zoende en hoe dat ervoor zorgde dat ik dreigde al mijn remmen te verliezen, laten me maar niet los. Dat hij me een bericht heeft gestuurd waarin hij zei dat ik hem moest bellen als ik van gedachten verander, helpt ook niet bepaald mee.
Ik moet hem vergeten.
Hij is gevaarlijk.
‘Rose!’ Dennis geeft me een tik tegen de zijkant van mijn hoofd, waardoor ik uit mijn gedachten gerukt word. Ik had helemaal niet in de gaten dat hij zijn auto inmiddels voor het huis van mijn ouders heeft geparkeerd. ‘Waar de fuck zit je met je gedachten?!’
‘Nergens,’ piep ik, al kan ik niet voorkomen dat er ongewild kleine blosjes op mijn wangen verschijnen. Mijn gehoorzame kant wil zich schuldig voelen, omdat ik Dennis bedrogen heb met een andere man. Maar mijn rationele kant vertelt me dat hij mijn schuldgevoel niet verdient.
Het is klaar. Ik wil niet meer met Dennis verder en daar ben ik inmiddels echt wel honderd procent van overtuigd. Het is nu alleen nog de vraag hoe ik hem ga verlaten, want dat zal nog niet zo gemakkelijk zijn.
‘Hier.’ Hij houdt zijn gesloten hand omhoog, waar hij mijn medicijnen in vasthoudt. Met veel tegenzin open ik mijn eigen hand, met mijn handpalm naar boven gericht. Ik adem diep in via mijn neus, als hij de pillen in mijn hand laat vallen. Ik wil dit niet meer. ‘We blijven maximaal twee uur. Daarna wil ik naar huis om voetbal te kijken.’
Ik knik terwijl ik de pillen in mijn mond stop en wegspoel met een slokje water uit het flesje in mijn handtas. Nadat mijn mond weer leeg is, steek ik mijn tong uit en beweeg hem omhoog en omlaag, zodat Dennis kan zien dat ik mijn medicatie ingenomen heb.
Op zondagmiddag gaan we elke week bij mijn ouders eten, samen met mijn broer, zus en hun aanhang. Mijn moeder pakt het altijd groots aan en staat de hele ochtend in de keuken om een feestmaal voor ons te bereiden. Het zijn tegenwoordig nog maar de enige momenten waarop we met ons hele gezin samen zijn en dat komt grotendeels door Dennis. Hij staat het niet toe dat ik zonder hem mijn ouders bezoek.
‘Werk je lippenstift bij,’ draagt hij me nog op, voordat hij zijn portier opent en uitstapt. Ik klap het spiegeltje boven de bijrijdersstoel uit en breng nog een nieuwe laag rode lippenstift aan, voordat ik zelf ook uitstap en achter hem aan loop naar de voordeur van mijn ouderlijk huis. Gelukkig zal niemand vreemd opkijken van de zware make-up die ik draag, aangezien het voor mijn ouders normaal is om je op zondag een beetje extra op te doffen. Zelfs Dennis – die normaal gesproken simpele en comfortabele kleding draagt – is nu gekleed in een donkerblauw overhemd.
Nog voordat we de voordeur bereikt hebben, zwaait mijn moeder de voordeur al open om ons te verwelkomen. Ze ziet er, zoals altijd, keurig uit in haar beige jurk en zwarte panty. Haar donkerbruine haren zijn opgestoken in een nette knot en over de hooggesloten hals van haar jurk glinstert een ketting met groene stenen.
‘Mijn jongen!’ roept ze enthousiast, wanneer ze Dennis innig omhelst. Mijn moeder is altijd al dol geweest op Dennis – vraag me niet waarom – en zij is zelfs degene die ons aan elkaar heeft voorgesteld. ‘Wat zie je er weer geweldig uit! Hoe was je nachtdienst?’
Mijn aanwezigheid wordt slechts erkend met een glimlachje en een kort knikje. Sinds ik als puber ooit naar haar geschreeuwd heb dat ze moest stoppen mij te behandelen als haar dochter, doet ze dat ook vrijwel niet meer. Ik weet dat ik haar destijds met die opmerking gekwetst heb, maar ik kan niets meer doen om het terug te draaien.
Dennis en mijn moeder lopen arm-in-arm naar binnen en ik volg hen zwijgend. Wanneer we de woonkamer betreden, krijg ik de welbekende blik van mijn zus Celine. Haar chocoladebruine ogen glijden van top tot teen over mijn lichaam, terwijl ze een lok van haar donkerbruine haren om haar vinger draait. ‘Dag, Roosje.’ Nadat ze die woorden uit heeft gesproken, vormen haar lippen zich tot een dunne streep. ‘Beetje veel make-up, vind je niet?’
Ik haal mijn schouders op en negeer haar opmerking verder. De band tussen mijn zus en mij is nooit goed geweest. Ik was vroeger altijd jaloers op Celine en wilde heel graag meer op haar lijken. Zij is immers de biologische dochter van mijn ouders en ik ging er altijd vanuit dat ze daarom meer van haar hielden. Ik val nou eenmaal buiten de boot als enig adoptiekind binnen dit gezin vol bruinharige mensen, met mijn lichtblonde, golvende haren en saffierblauwe ogen.
‘Roosje!’ Mijn broer Eric knijpt me zowat samen als hij zijn grote armen om me heen slaat. Hij drukt een kus tegen mijn slaap en tilt me een paar centimeter van de grond omhoog, zoals hij wel vaker doet. ‘Hoe gaat het met mijn favoriete zusje?’
Ik probeer de blik van Celine te negeren, maar ik kan er niets aan doen dat ik hem toch opvang. Mijn jaloezie is nooit eenzijdig geweest, want zij is net zo jaloers op mij. Vanaf het moment dat ik op driejarige leeftijd hiernaartoe werd gebracht, is er al een soort concurrentiestrijd tussen ons gaande. Zij voelde zich bedreigd door het kleine, blonde meisje, met het uiterlijk van een pop en daar regelmatig complimenten over ontving. Complimenten die zonder mijn komst wellicht wel naar Celine waren gegaan. Zij was niet langer het schattige meisje binnen het gezin, want die titel ging ongewild naar mij. Terwijl ik het liefst zo onzichtbaar mogelijk wilde zijn, omdat ik me ongewenst voelde op deze wereld.
‘Aan tafel!’ onderbreekt mijn moeder het korte moment tussen mijn broer en mij. Ik werp hem nog kort een glimlach toe en loop vervolgens naar mijn vaste plek aan tafel, tegenover Dennis. Mijn moeder heeft zoals gewoonlijk hard haar best gedaan in de keuken en er staan verschillende schalen gevuld met aardappels, vlees en groenten verspreid over de grote, rechthoekige eettafel.
Helaas kan ik nooit optimaal van deze lekkernijen genieten, aangezien Dennis dat niet toelaat. Hij is behoorlijk strikt als het op mijn gewicht aankomt en hij controleert ook regelmatig of ik niet te veel ben aangekomen. Zijn grens ligt bij vijfenvijftig kilo en als ik ook maar één gram daarboven zit, dan zwaait er wat. Aangezien ik gisteren de hele avond zoete cocktails heb gedronken, kan ik het me niet veroorloven om vandaag te eten wat ik wil.
Mijn mondhoek krult omhoog als ik zie dat Hugo – de man van mijn zus – met een grote glimlach over haar bolle buik wrijft, terwijl hij iets tegen mijn moeder zegt. Celine is momenteel zeven maanden zwanger en dat is natuurlijk wekelijks het onderwerp van gesprek. Ondanks onze eindeloze concurrentiestrijd ben ik ontzettend blij voor ze, al helemaal aangezien Celine voor deze zwangerschap een aantal miskramen heeft moeten doorstaan.
Desondanks kan ik het niet helpen dat deze gebeurtenis ook vragen bij mij oproept, over hoe mijn ouders zouden reageren als ik ooit zwanger zal zijn. Zullen ze dan ook blij zijn? Beschouwen ze mijn kind als hun kleinkind? Of is het anders, omdat ik niet hun echte dochter ben?
‘Hier, Roosje…’ Ik zie dat Eric een lading asperges met roomsaus op mijn bord aan het scheppen is en ik werp meteen een angstige blik op Dennis. Hij doet alsof hij het niet ziet, maar ik weet dat hij het echt wel opgemerkt heeft. ‘Eet wat, want je bent veel te mager,’ gooit Eric er ook nog een schepje bovenop.
‘Eric!’ roept Hannah, zijn vriendin, protesterend vanaf de andere zijde van de tafel. Ik mocht haar al vanaf de dag dat Eric haar voor het eerst aan me voorstelde. Helaas heb ik – ook weer dankzij Dennis – nooit echt de kans gekregen om haar goed te leren kennen. ‘Laat Rose zelf opscheppen. Ze is geen klein kind.’
‘Alsof ze dat op gaat eten,’ snauwt Celine op een venijnige toon. ‘Het zou me niets verbazen als jij ooit nog een eetstoornis krijgt, hoor. Al is het alleen maar om wat extra aandacht op jezelf te richten.’
‘Roosje, opeten,’ bromt mijn vader – een man van weinig woorden.
Geweldig. Nu ben ik dus genoodzaakt om deze hele lading asperges naar binnen te werken onder het toeziend oog van van mijn hele familie, maar vooral voor de neus van Dennis. Dat betekent ook dat ik na ons diner stiekem naar het toilet zal moeten gaan, om alles weer eruit te gooien. Ik kan verdomme niet eens meer van mijn eten genieten.
Dit is de laatste keer.
Ik ga hem verlaten. En snel ook, want ik kan hier niet meer tegen.

 

 

Wanneer we terug naar huis rijden, is de sfeer tussen Dennis en mij behoorlijk gespannen. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat zijn kaken stijf op elkaar geklemd zijn en zijn knokkels kleuren bijna wit, doordat hij zo hard in het stuur knijpt. Ik krijg de stiltebehandeling, maar ik weet inmiddels dat dit de stilte voor de storm is.
Zodra we door de voordeur lopen, grijpt hij mijn haren vast en sleurt hij me achter hem aan de trap omhoog. Onderweg verlies ik een van mijn pumps, maar dat kan Dennis allemaal niets schelen. Hij heeft slechts één doel voor ogen en dat is om mij zo snel mogelijk op een weegschaal te krijgen.
In de badkamer schop ik vlug mijn andere schoen ook nog uit, omdat ik zo veel mogelijk overtollig gewicht wil lozen, voor hij me dwingt om op de glazen plaat te gaan staan. In de auto heb ik al stiekem mijn sieraden in mijn handtas gestopt, omdat ik niet wil dat het extra gewicht van mijn armbanden roet in het eten gaat gooien.
Hij trekt de weegschaal onder de wastafel vandaan en grijpt vervolgens mijn bovenarm vast. Mijn zicht wordt gehinderd door mijn haren, maar ergens ben ik daar blij om. Ik durf namelijk niet naar de oplopende cijfers van het digitale scherm te kijken, nadat ik plaats heb genomen op de koele, glazen plaat van de weegschaal.
‘Jezus Christus!’ snauwt Dennis na een korte, zenuwslopende stilte. Ik durf nog steeds niet te kijken en heb inmiddels zelfs mijn ogen dichtgeknepen. Hij grijpt mijn haren weer vast en de stekende pijn op mijn hoofdhuid dringt door tot op mijn schedel. ‘Kijk dan! Kijk dan, dikke trol!’
Ik wil helemaal niet kijken, maar ik weet tegelijkertijd dat het ook niets zal veranderen aan mijn lot. Uit zijn toon en woorden kan ik namelijk al opmaken dat ik te veel weeg. Wanneer ik mijn oogleden voorzichtig omhoog til, schrik ik alsnog van de cijfers die op de display worden weergegeven.
Zesenvijftig komma twee.
‘Het spijt—’ Voordat ik mijn excuses kan aanbieden, komt de rug van zijn hand keihard tegen mijn neus. Mijn hoofd vliegt opzij door de harde impact van de klap en ik voel meteen dat er warm bloed over mijn lippen loopt. ‘Niet doen!’ smeek ik, wanneer ik zie dat hij nog een keer uithaalt. Natuurlijk is het tevergeefs, maar ik kan niet stoppen met smeken.
Alsjeblieft.
Stop.
Ik kan niet meer.
Zijn handen, voeten en knieën raken mijn lichaam op verschillende plekken, terwijl ik weerloos op de koude tegelvloer van de badkamer lig. De gemene woorden die hij naar me spuugt, hoor ik al niet eens meer. Ik ben namelijk vertrokken naar mijn happy place, mijn toevluchtsoord tijdens dit soort momenten. Fysiek ben ik aanwezig, maar geestelijk neem ik afstand. Het is de enige manier om te overleven in deze hel.
Ik heb geen flauw idee hoelang deze marteling precies duurt. Misschien zijn het seconden, of misschien zijn het minuten… maar het voelt aan als uren.
Uiteindelijk lig ik in een foetushouding – met mijn armen om mijn hoofd gewikkeld en mijn ogen dichtgeknepen – in een hoekje van de badkamer, terwijl ik ergens ver op de achtergrond hoor hoe Dennis de deur van de badkamer dichtsmijt. Ik wieg mezelf heen en weer en neurie een rustgevende melodie in mijn hoofd. Ik ben vaag bewust van het feit dat hij al vertrokken is, maar ik wil nog niet terugkeren van mijn happy place. Ik weet namelijk dat wanneer ik dat doe, ik terug word gezogen naar de keiharde realiteit en alles zal voelen.
Voorzichtig til ik één voor één mijn zware oogleden omhoog. Mijn zicht is in eerste instantie wazig en het eerste wat ik zie, is dat mijn blonde haren op bepaalde plekken rood gekleurd zijn. In mijn mond proef ik de metaalachtige smaak van mijn eigen bloed en wanneer ik mezelf kermend omhoog duw, voel ik een stekende pijn in mijn heup.
Nadat ik mezelf aan de wasbak omhoog heb getrokken, schrik ik van mijn eigen spiegelbeeld. Mijn mascara is tot ver beneden mijn ogen uitgelopen en zowel de onderkant van mijn gezicht, als de hals van mijn lichtblauwe jurk zijn bedekt met bloedvlekken.
Ik draai de kraan open en maak een kommetje van mijn hand, om het te vullen met water en mijn gezicht enigszins af te spoelen. De handdoek die ik gebruik om mijn bloed mee weg te vegen, laat ik daarna op de grond vallen.
‘Dit was de laatste keer,’ zeg ik tegen mijn spiegelbeeld. Het voelt als een belofte aan mezelf, alsof ik nu met mezelf afspreek dat ik ga vertrekken. Ik ben het helemaal zat. Ik ben op. Ik kan niet meer. Ik bind mijn haren in een knot boven op mijn hoofd bij elkaar en hef mijn kin.
Dit is het moment.
Míjn moment.
Ik verlaat de badkamer op mijn tenen en probeer geen enkel geluid te maken als ik naar onze slaapkamer loop. Daar aangekomen gris ik de grote sporttas van Dennis uit de kledingkast en begin die lukraak te vullen met wat kleding en andere noodzakelijke spullen. Ik heb niet veel tijd om na te denken over wat ik allemaal mee wil nemen, want ik moet nu snel handelen, voordat Dennis ontdekt waar ik mee bezig ben.
Ik trek snel een paar sokken en mijn sportschoenen aan, voordat ik geluidloos de trap richting onze voordeur afdaal. Er raast een vlaag van twijfel door mijn aderen als ik de deurklink al in mijn handen heb. Ik ben echter bewust van het feit dat deze twijfel slechts veroorzaakt wordt door angst voor wat er zal gebeuren als Dennis me te pakken krijgt. De angst over mijn toekomst – als ik wel hier blijf – is echter groter en zorgt ervoor dat ik de klink naar beneden beweeg.
Ik houd mijn adem in wanneer ik vervolgens in de lichtgroene ogen van Jasper kijk. Zijn hand zweeft ergens in de lucht, in de buurt van onze deurbel. Fuck, ik was helemaal vergeten dat hij vanavond samen met Dennis voetbal zou komen kijken.
Hij kijkt me verschrikt aan en ik zie dat hij iets wil zeggen, maar ik steek snel mijn wijsvinger voor mijn lippen. Met mijn ogen smeek ik hem om zijn mond te houden en wanneer hij zwijgend knikt, kan ik pas weer adem halen.
Ik kijk nog één keer om.
De laatste keer.
En dan begin ik te rennen voor mijn leven.

Hoofdstuk 9

De koele avondlucht snijdt meteen door tot in mijn longen, maar ik focus me geen moment op de pijn. Mijn overlevingsinstinct voert de boventoon en ik ren sneller dan ik ooit gerend heb. Ik ben er volledig van overtuigd dat ik de juiste beslissing heb genomen en dat is maar goed ook, want enig sprankje twijfel zou me op dit moment kunnen doen bezwijken.
Er schiet een ijskoude rilling over mijn lichaam als ik de stem van Dennis door de straat hoor bulderen. Hij schreeuwt mijn naam en nog wat lelijke woorden, die ik niet eens meer probeer te verstaan. Het kan me niets schelen wat hij zegt, want ik ben niet van plan om ooit nog naar hem te luisteren.
Adrenaline raast door mijn lijf en geeft me net dat beetje extra kracht om nog een tandje bij te zetten. Ik weet mijn tempo te versnellen en verdwijn aan het einde van onze straat uit zijn zicht. Tijd om uit te rusten heb ik niet, want ik heb geen idee of hij achter me aan komt. Ik moet nu gewoon zorgen dat ik zo ver mogelijk buiten zijn bereik raak.
Af en toe passeer ik iemand op straat en dat levert me verbaasde blikken op, wat niet zo vreemd is als je beseft dat ik in een met bloed besmeurde jurk rondren met een grote sporttas over mijn arm geslagen. Normaal gesproken zou ik me nooit op deze manier in het openbaar durven te vertonen, maar het kan me nu niets schelen wat andere mensen denken. Ik sta in een overlevingsstand en het is nu of nooit.
Pas wanneer ik voor het appartement waar Ryan me gisteren mee naartoe heeft genomen tot stilstand kom, besef ik dat ik hiernaartoe ben gerend. Ik handel geheel op de automatische piloot als ik mijn sporttas op de grond gooi en de sleutel die hij me gegeven heeft eruit haal. Met trillende handen weet ik de sleutel in het slot te wurmen en zodra ik binnen ben, val ik op mijn knieën.
Ik leun voorover op mijn handen en kokhals, misselijk van de uitputting, angst en adrenaline. Mijn hele lichaam trilt en tranen gemengd met bloed vallen voor mijn neus op de tegelvloer.
Holy fucking shit.
Ik heb het gewoon gedaan.
Ik ben eindelijk gevlucht.
Het lijkt alsof mijn daad nu pas echt tot me doordringt en ik begin hard te snikken. Negatieve gedachten over hoe dom ik ben flitsen door mijn hoofd en proberen mijn overwinningsgevoel te overstemmen.
O mijn god. Wat heb ik gedaan?
Ik ben dan misschien wel weggerend, maar ik heb nog helemaal niet nagedacht over mijn volgende stap. Ga ik nu onderduiken voor Dennis? Verhuizen naar een plek waar hij me niet kan vinden? Bestaat er een plek waar hij me niet zal vinden?
Ik sta nog steeds volledig achter mijn keuze om weg te gaan, maar ik raak ook gigantisch in paniek als ik denk aan wat me nog allemaal te wachten staat. Dit is slechts het begin.
Het begin van… een onzekere toekomst.
Ik weet mezelf omhoog te hijsen en loop naar het aanrecht, waar ik de kraan opendraai en mijn mond naast het stromende water houd. De binnenkant van mijn keel voelt aan alsof er een brand in gewoed heeft en het koude water is meer dan welkom.
Wanneer mijn ademhaling weer een klein beetje gestabiliseerd is, haal ik mijn telefoon uit de sporttas en bel ik de enige persoon die ik kan bellen. Lizzy. Ik moet haar waarschuwen, voor het geval dat Dennis ervan uitgaat dat ik nu bij haar ben. Daarnaast kan zij me vast helpen met het bedenken van een plan.
‘Hai, met Lizzy. Spreek maar iets in na de…’ Verdomme, voicemail.
Ik probeer het meteen nog een keer, maar ik krijg wederom het geluid van haar voicemail te horen. Ik besluit haar een bericht te sturen, met de vraag of ze mij zo snel mogelijk wil bellen, omdat ik in de problemen zit. Daarna loop ik terug naar het keukenblok, omdat mijn keel nog steeds zo droog als de Sahara is. Ik besluit ditmaal een glas te pakken en niet weer mijn mond onder de kraan te houden.
Het geluid van de deurbel laat me trillen op mijn grondvesten. Mijn ogen sperren zich wagenwijd open en ik blijf stokstijf op mijn plek staan. Het water stroomt inmiddels al over de rand van het glas, maar ik krijg het niet voor elkaar om de kraan dicht te draaien.
Oké, rustig blijven.
Er belt gewoon iemand aan.
Misschien is het een verkoper. Of iemand die komt collecteren. Ik ga onder geen enkele voorwaarde de deur openen, maar ik hoef er ook niet automatisch van uit te gaan dat Dennis me nu al gevonden heeft.
Het geluid van een harde knal tegen de voordeur zorgt ervoor dat het glas tussen mijn vingers glipt en in grote stukken uit elkaar valt. Water spat tegen mijn jurk, maar dat heb ik niet eens door, want al mijn aandacht gaat uit naar de voordeur.
Er volgt nog een knal, iets harder dan de vorige. Mijn hart klopt in mijn keel, mijn lichaam begint hevig te trillen en ik heb het warm en koud tegelijkertijd. Ik kan mezelf niet meer wijsmaken dat er een onschuldige, onwetende verkoper voor de deur staat, want de waarheid is te duidelijk.
Hij heeft me gevonden.
Mijn vermoedens worden keihard bevestigd wanneer de stem van Dennis door het appartement buldert. ‘MAAK DIE DEUR OPEN!’
Ik pak mijn telefoon en druk met trillende vingers op Lizzy’s naam. ‘Please, please, please…’ fluister ik smekend, terwijl ik luister hoe de telefoon overgaat. ‘Neem op, alsjeblieft.’
Er volgt een oorverdovende knal tegen het raam, vlak naast het keukenblok, waardoor de witte luxaflex hevig heen en weer trilt. De wereld lijkt voor heel even stil te staan en het voelt alsof mijn hart voor een paar seconden stopt met kloppen, als ik een schaduw achter het raam zie.
O god. Hij maakt me af!
Ik strompel naar achteren en kruip weg achter de koelkast, in de hoop dat hij me niet kan zien. Het zal me echter geen enkele bescherming bieden wanneer hij zo meteen door het raam heen slaat.
De stem van Lizzy klinkt in mijn oor, maar helaas is het wederom haar voicemail. Daarna hoor ik de stem van Dennis weer. ‘IK WEET DAT JE HIER BENT!’
Ik knijp mijn ogen dicht en zak met mijn rug tegen de koelkast naar beneden, totdat mijn billen de vloer raken. Please, laat hem weggaan… Alsjeblieft!
De volgende knal doet me vermoeden dat hij daadwerkelijk het raam heeft ingeslagen. Het voelt alsof het hele appartement meetrilt, maar waarschijnlijk komt dat door mijn eigen trillende lichaam.
Ik moet nu echt iets doen, voordat hij naar binnen komt en me vermoordt. Ik ga naar het bericht dat ik vanochtend van Ryan heb ontvangen en druk op bellen, waarna ik het toestel met een trillende hand tegen mijn oor houd.
‘ROSE, MAAK VERDOMME NU DIE FUCKING DEUR OPEN!’
Please, neem op… neem op… alsjeblieft… neem op. Ik blijf de woorden als een soort mantra herhalen, totdat ik eindelijk zijn stem hoor. ‘Ryan, help!’ piep ik meteen, zonder hem enige uitleg te geven over wat er aan de hand is.
Er volgen drie keiharde knallen tegen het raam, die elkaar snel opvolgen. Ik houd mijn adem in en sla mijn hand voor mijn mond. Mijn hele gezicht is zeiknat van mijn tranen en het zout brandt in de snee in mijn onderlip.
‘Rose?’ hoor ik in mijn oor. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Dennis,’ fluister ik, omdat ik bang ben dat hij me hoort. ‘Hij is hier!’
‘En waar ben jij?’ Verdomme, hij klinkt veel te kalm. Heeft hij niet in de gaten mijn leven op het spel staat? Of kan hem dat gewoon niets schelen?
Er volgt weer een harde knal en het klinkt alsof hij ditmaal iets ertegenaan gegooid heeft. Shit, dit kan niet lang goed blijven gaan. Hij gaat binnenkomen, dat kan niet anders!
‘Ik… weggerend… in… jouw… appartement…’ Ik haal de hele tijd haperend adem en de woorden die mijn mond verlaten zijn behoorlijk onsamenhangend. Het lukt me echter niet om een logische zin te formuleren.
‘Haal eens rustig adem.’ Hij klinkt nog steeds veel te kalm, dus ik vermoed dat hij mijn gebrabbel niet heeft verstaan.
‘Hij… vermoordt… me…’ Op dit moment voelt het echt alsof de laatste minuten van mijn leven zijn aangebroken. Dennis gaat niet opgeven, daar ken ik hem te goed voor. Hij blijft op dat raam rammen, totdat hij binnen is en mij aan mijn haren mee naar buiten kan slepen. In mijn hoofd bestaat er geen enkel ander scenario.
‘Haal adem,’ herhaalt hij. ‘Hij is niet binnen.’
Nee, nog niet.
‘Je gaat nu heel goed naar mij luisteren. Begrepen?’
Er volgt nog een knal en ik jammer hardop. ‘Help me, alsjeblieft.’
‘Loop naar het bed,’ hoor ik weer in mijn oor.
‘Nee.’ Ik schud protesterend mijn hoofd. De gedachte dat ik mijn veilige plek achter de koelkast moet verlaten, is te beangstigend. ‘Dan ziet hij me!’
‘Dat maakt niets uit, want je bent niet bang voor hem. Hoor je me?’
Maar ik ben wél bang voor hem.
‘Loop naar het bed en pak de doos die eronder ligt.’
‘Dat durf ik niet,’ piep ik. Ik bonk met de achterkant van mijn hoofd tegen de harde wand van de koelkast en knijp mijn ogen dicht. ‘Echt niet. Ik durf niet.’
‘Rose, ik kan je niet helpen als je niet naar me luistert. Loop naar het bed. Er overkomt je niets.’
Dat kan hij helemaal niet weten.
Als Dennis nu door het raam slaat, weet ik honderd procent zeker dat ik dit nooit meer zal kunnen navertellen. Het is te gevaarlijk, want als… als ik hier blijf zitten, zal het sowieso gebeuren.
‘Oké,’ fluister ik zacht, voordat ik doorheb dat ik deze beslissing heb genomen. ‘Ik ga het doen.’
Ik kom langzaam in beweging en duw mezelf overeind. Zodra ik achter de koelkast vandaan kom en naar het bed wil lopen, hoor ik Dennis meteen weer brullen. ‘IK ZIE JE GEWOON, KUTWIJF! MAAK OPEN!’
Ik dacht dat mijn hartslag inmiddels een limiet had bereikt, maar blijkbaar had ik het mis. Inmiddels voel ik mijn hart overal. In mijn vingers, mijn buik, mijn keel, tegen mijn trommelvliezen… O god, ik voel me opeens licht worden in mijn hoofd. Alles om me heen begint te draaien en het voelt alsof ik elk moment mijn bewustzijn kan verliezen. ‘Ik ga flauwvallen!’
‘Dat gebeurt niet,’ antwoordt Ryan zelfverzekerd. Ik begrijp nog steeds niet waarom hij zo verdomde kalm is. Gek genoeg kalmeert de kalme toon van zijn stem me wel een heel klein beetje. ‘Ben je al bij het bed?’
‘Ja.’ Ik zet mijn linkerhand op het bed en zak door mijn knieën, totdat ik op de vloer zit. Ondertussen hoor ik Dennis op de achtergrond nog steeds tekeer gaan, maar ik probeer me te focussen op de kalme stem aan de andere kant van de lijn.
‘Goed zo. Pak de doos die eronder ligt.
Ik steek mijn arm onder het bed en voel een lege, koude vloer. Pas wanneer ik voorover buig en mijn hoofd onder het bed steek, weet ik de doos te vinden. Het is een schoenendoos die helemaal achter tegen de muur staat. Ik wurm mijn lichaam deels onder het bed en weet de doos dan pas te pakken te krijgen.
‘Ik heb hem,’ licht ik hem in, terwijl ik de doos naar me toeschuif.
‘Oké, maak maar open. Niet schrikken…’
Niet schrikken? Doordat hij het nodig vindt om dat erbij te vermelden, ben ik automatisch bang voor wat ik ga aantreffen. Ik klem mijn vingers om de rand van de deksel en til het dikke karton voorzichtig omhoog. Zodra ik een blik werp op het voorwerp in de doos, trek ik mijn hoofd terug. Het is vreemd dat ik een automatische afkeer voel tegen iets wat ik nog nooit eerder in levenden lijve heb gezien. Ik heb het gisteren wel gevoeld, maar dit is toch heel anders.
‘Een pistool?’ vraag ik met een duidelijke aversie in mijn toon.
‘Pak het in je hand. Het is tijd om de rollen om te draaien, Rose. Jij gaat hem nu eens bang maken.’
Een klein, sarcastisch lachje rolt over mijn lippen. ‘Doe normaal.’
‘Doe wat ik zeg, Rose.’ Zijn toon klinkt strenger, eisend. ‘Pak het pistool in je hand en loop naar het raam.’
‘Ik weet helemaal niet hoe dat moet,’ fluister ik, terwijl mijn hand al zijn weg naar het koude metaal heeft gevonden. Het voelt vreemd, alsof ik iets doe wat eigenlijk niet mag. ‘Ik kan toch niet—’
‘Rose…’ De manier waarop hij mijn naam uitspreekt, zorgt ervoor dat mijn lichaam handelt uit automatisme. Ik klem mijn vingers om het metaal en til het pistool omhoog. Het is een stuk zwaarder dan ik verwacht had. ‘Heb je hem vast?’
‘Hm-hm,’ hum ik, terwijl ik met een onwennige blik naar het pistool kijk.
‘Sta op en loop naar het raam.’
Ik duw mezelf wederom overeind en draai mijn lichaam naar het raam. Tot dat moment heb ik de geluiden van Dennis weten te blokkeren, maar het keert nu allemaal binnen een seconde terug. De luxaflex is verschoven en ik zie een klein gedeelte van zijn gezicht. Zijn groene ogen kijken me aan en veroorzaken een koude rilling over mijn ruggengraat.
‘MAAK. DIE. FUCKING. DEUR. OPEN!’ Hij brult de woorden een voor een, keihard en op de dwingende toon die mij heel bekend in de oren klinkt. Zijn zelfverzekerde toon is niet verdwenen, want hij lijkt geen moment te twijfelen aan mijn onderdanigheid. Tot vandaag heeft hij altijd de overhand gehad in onze relatie, maar daar ga ik nu verandering in brengen.
Het pistool in mijn hand geeft me een ongekend gevoel van kracht. Ik weet dat ik nu de overhand heb, omdat ik de beschikking heb over een moordwapen. Dennis heeft geen idee wat hem te wachten staat.
‘Rose?’ De kalme stem in mijn oor brengt me weer terug naar het hier en nu. ‘Ben je al bij het raam?’
‘Ik ga nu…’ Ik zet mijn ene voet voor de andere en de kracht die ik zojuist nog voelde, lijkt steeds meer te verdwijnen met elke stap die ik neem. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik bij het raam aankom. Inmiddels trillen mijn ledematen weer en heb ik de neiging om de handdoek in de ring te gooien.
Maar dat is geen optie, want dat betekent mijn ondergang.
Mijn dood.
‘MET WIE BEN JE AAN HET BELLEN?!’ brult Dennis, als hij de telefoon in mijn hand opmerkt. Zijn ogen zijn donkerder dan ik ze ooit gezien heb. Ik dacht dat ik hem al op zijn ergst had gezien, maar zijn stoppen zijn nu echt volledig doorgeslagen. ‘DENK JE NOU ECHT DAT IEMAND JOU KOMT REDDEN?! JE BENT NIETS! HELEMAAL NIETS ZONDER MIJ!’
‘Richt het pistool op hem,’ hoor ik weer in mijn oor, waardoor mijn aandacht van Dennis afgehaald wordt.
‘Dat kan ik toch niet doen?!’ Ik begin te twijfelen. Goed en fout voeren in mijn hoofd een strijd, maar ik weet niet meer wat goed en wat fout is. Alles lijkt fout op dit moment. ‘Hij werkt bij de politie en hij—’
‘Nu, Rose!’ onderbreekt Ryan me op een dwingende toon. ‘Doe het! Maak hem bang!’
Mijn linkerhand gaat langzaam en trillend omhoog.
‘WAT DE FUCK DOE JE?!’ schreeuwt Dennis, nu hij ziet wat ik in mijn hand vasthoud. ‘BEN JE HELEMAAL GEK GEWORDEN?!’
Mijn hand beweegt trillend heen en weer, als ik het pistool dichter naar het raam breng en tegen het glas plaats. Vlak voor het hoofd van Dennis.
Een onbekende sensatie betreedt mijn lichaam. Het maakt me kalm, vastberaden… en wraakzuchtig. Ik kan hem nu eindelijk laten boeten voor alles wat hij me heeft aangedaan. Voor het eerst in mijn leven proef ik de smaak van overwinning. En het smaakt verdomme heerlijk. Ik voel me plots tot dingen in staat, waarvan ik nooit gedacht had dat ik ze zou durven.
Het enige wat ik hoef te doen, is de trekker overhalen.
En dan ben ik van al mijn problemen verlost.


Het hele verhaal lezen?

Dat kan! Klik hier om het boek te kopen of te lezen via Kobo Plus